201010924/1/M1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij brief van 5 maart 2010 heeft [appellant] het college van gedeputeerde staten verzocht om handhavingsmaatregelen te treffen met betrekking tot de aanwezigheid en het gebruik van de schrootschaar in de inrichting van [belanghebbende] op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, is [appellant] opgekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar [appellant], in persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Deventer, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. M.H. Holterman en H.L. Blom, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ir. J. Granneman, E. Wantia, W. Berghorst en J. Oostdijk, en het college van burgemeester en wethouders van Berkelland, vertegenwoordigd door M.G.J. Lubberink, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld: het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.
2.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden geoordeeld dat de brief van 12 november 2010 moet worden opgevat als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van [appellant].
2.3. Bij brief van 2 september 2010 heeft [appellant] het college van gedeputeerde staten schriftelijk medegedeeld dat het in gebreke is tijdig een besluit te nemen op zijn verzoek. Gelet op artikel 4:13, tweede lid, van de Awb was de termijn voor het nemen van een besluit op het verzoek van 5 maart 2010 op dat moment daadwerkelijk verstreken. Het college van gedeputeerde staten heeft nagelaten om binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit te nemen.
2.4. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient wegens strijd met artikel 4:13, tweede lid, van de Awb te worden vernietigd.
2.5. Het college van gedeputeerde staten dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit te nemen op het verzoek van [appellant] en dit bekend te maken. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat het college van gedeputeerde staten een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het college van gedeputeerde staten in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van [appellanten] van 5 maart 2010;
III. draagt het college van gedeputeerde staten van Gelderland op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellanten] een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 (zegge: honderd euro) bedraagt, met een maximum van € 15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro);
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 920,25 (zegge: negenhonderdtwintig euro en vijfentwintig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010