201003979/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Laren,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2010 in de zaak nrs. 10/472 en 09/3703 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] ontheffing van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning en het plaatsen van een overkapping op het perceel [locatie] in Laren (hierna: het perceel). Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 10 van de Monumentenverordening van de gemeente Laren verleend.
Bij uitspraak van 16 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 mei 2010.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. S van Hengel, advocaat te Etten-Leur, gehoord.
2.1. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 30 juni 2009. Daartoe voert hij aan dat het tussen zijn perceel en het bouwperceel liggende bosperceel reeds tijdens de bezwaarprocedure is gekapt, zodat hij ten tijde van het besluit op bezwaar zicht had op het te realiseren bouwplan. Dit wordt volgens [appellant] bevestigd door foto's in het dossier, die zijn genomen vanaf zijn perceel. Voorts stelt hij dat het tussenliggende bosperceel thans als siertuin wordt betrokken bij het perceel waarop het bouwplan is voorzien, zodat hij ook belanghebbend is te achten vanwege de omstandigheid dat hij een direct aangrenzend perceel bewoont.
2.1.1. Het betoog faalt. Het bouwplan is gelegen op circa 70 m van de grens van het perceel van [appellant] en op ongeveer 85 m van diens woning. Het bosperceel dat is gelegen tussen het perceel van [vergunninghouder] en het perceel van [appellant] is niet bij een van hen in eigendom en is evenmin bij [vergunninghouder] in gebruik als siertuin. Het bouwplan wordt derhalve niet gerealiseerd op een aan het perceel van [appellant] grenzend perceel. Anders dan [appellant] stelt blijkt uit de overgelegde foto's niet dat hij zicht heeft op het bouwplan. Ook anderszins is niet gebleken dat [appellant] vanaf zijn perceel zicht heeft op het bouwplan. Nu verder de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan gering is en niet aannemelijk is geworden dat het van invloed is op de leefomgeving van [appellant], is er geen grond voor het oordeel dat diens belangen rechtstreeks bij de verleende ontheffing, bouwvergunning en monumentenvergunning zijn betrokken.
2.2. In de overwegingen heeft de voorzieningenrechter terecht vastgesteld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk moest worden verklaard. In de beslissing van de aangevallen uitspraak is echter vermeld dat het beroep ongegrond wordt verklaard. Nu deze beslissing onjuist is, kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaren.
2.4. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding, nu het hoger beroep niet leidt tot het oordeel dat het besluit van het college van 30 juni 2009 onrechtmatig is.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2010 in zaak nrs. 10/472 en 09/3703, voor zover daarbij het beroep van [appellant] ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010