ECLI:NL:RVS:2010:BO9168

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004106/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgevingsvergunning voor sloop van woning en bijgebouwen in Laren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Laren, waarbij vergunning is verleend voor het gedeeltelijk slopen van een woning en bijgebouwen op een perceel in Laren. Het college verleende op 7 juli 2009 een vergunning voor de sloop en een vergunning op basis van de Monumentenverordening. Tegen dit besluit hebben appellanten a en b bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar op 17 november 2009 niet-ontvankelijk. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft op 16 maart 2010 het beroep van appellanten gegrond verklaard en het besluit van 17 november 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 november 2010. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat appellant b geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit van 7 juli 2009, waardoor hij geen beroep kon instellen. De rechtbank heeft dit ten onrechte ontvankelijk geacht. Voor appellant a is vastgesteld dat zij wel belanghebbende is, omdat zij zicht heeft op het bouwplan. De Afdeling concludeert dat het college ten onrechte een vergunning op basis van de Monumentenverordening heeft verleend, omdat voor het sloopplan geen aparte monumentenvergunning vereist was. De Afdeling verklaart het hoger beroep van appellant a gegrond en herroept het besluit van 7 juli 2009 voor zover het een vergunning op basis van de Monumentenverordening betreft. De uitspraak van de voorzieningenrechter wordt vernietigd voor zover deze het beroep van appellant b gegrond verklaarde.

De Raad van State beslist dat het college van burgemeester en wethouders van Laren de proceskosten van appellant a moet vergoeden, tot een bedrag van € 874,00. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 december 2010.

Uitspraak

201004106/1/H1.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten a en b], wonend te Laren,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2010 in zaak nrs. 10/748 en 09/5981 in het geding tussen:
[appellanten a en b]
en
het college van burgemeester en wethouders van Laren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de woning en bijgebouwen op het perceel [locatie 1] in Laren (hierna: het perceel). Tevens is bij dit besluit aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 10 van de Monumentenverordening van de gemeente Laren verleend.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college het door onder meer [appellante a] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellanten a en b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 november 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten a en b] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2010.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2010, waar [appellante a], bijgestaan door mr. M.E. Jendsen, en het college, vertegenwoordigd door mr. F.R.M. van Lent, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], bijgestaan door mr.S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:1 van deze wet heeft ingediend.
Ingevolge artikel 6:24 van deze wet is deze regeling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing.
2.2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
[appellant b] heeft tegen het besluit van 7 juli 2009 geen bezwaarschrift ingediend. Gesteld noch gebleken is dat [appellant b] hiervan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat hij, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, tegen het besluit van 17 november 2009 geen beroep kon instellen. De rechtbank heeft het beroepschrift, voor zover ingesteld door [appellant b], daarom ten onrechte ontvankelijk geacht.
2.3. Het college heeft het bezwaarschrift van [appellante a] niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen belang zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaarschrift, nu de sloop (nagenoeg) geheel is voltooid. De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat het ervoor moet worden gehouden dat de sloop op het moment van het besluit op bezwaar nog niet was voltooid en dat daarom nog wel procesbelang bestaat. Het college heeft ter zitting gesteld dat dit oordeel van de voorzieningenrechter niet juist is, omdat hij niet is uitgegaan van de juiste feiten. Nu echter het college geen stukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt en het voorts geen hoger beroep heeft ingesteld, bestaat reeds hierom geen aanleiding het hoger beroep van [appellante a] niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
2.4. [appellante a] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 7 juli 2009.
2.4.1. Het betoog slaagt. Uit de ter zitting overgelegde foto's is gebleken dat [appellante a] vanaf haar perceel zicht heeft op het te realiseren bouwplan. Tussen het perceel van [appellante a] en het bouwperceel is slechts één perceel gelegen, te weten het perceel [locatie 2]. De afstand tussen het perceel van [appellante a] en het bouwplan bedraagt circa 58 meter. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat het belang van [appellante a] niet rechtstreeks bij het besluit van 7 juli 2009 is betrokken. De voorzieningenrechter heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 17 november 2009 daarom ten onrechte in stand gelaten.
2.5. Met het oog op de finale beslechting van het geschil zal de Afdeling een oordeel geven over hetgeen [appellante a] in bezwaar heeft aangevoerd.
2.6. Het sloopplan betreft onder meer het afbreken van de voor- en achtergevel van de villa [locatie 1] over een lengte van circa 8 m.
2.7. Ingevolge artikel 8.1.1. van de bouwverordening van de gemeente Laren (hierna: de bouwverordening) is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6. van de bouwverordening, voor zover hier van belang, moet een sloopvergunning onder meer worden geweigerd indien een vergunning ingevolge de monumentenwet is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 10 van de Monumentenverordening Laren (hierna: de monumentenverordening), voor zover hier van belang, is het verboden een beschermd monument af te breken.
2.8. Het college heeft de aanvraag om sloopvergunning als bedoeld in artikel 8.1.1. van de bouwverordening ambtshalve opgevat als een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 van de monumentenverordening. Dit heeft het college echter ten onrechte gedaan, aangezien in dit geval voor het sloopplan geen afzonderlijke monumentenvergunning was vereist. Bij besluit van 30 juni 2009 heeft het college een, voor zover hier van belang, monumentenvergunning verleend voor het uitbreiden van de villa [locatie 1]. Aan deze vergunning is onder meer de volgende voorwaarde verbonden: "beide gevels slopen tot op de dwarsbeuken zoals voorgesteld, om te bereiken dat de vernieuwde zijgevels één geheel zijn wat metselwerk betreft. Hierbij speelt ook de overweging een rol dat de bestaande gevels NIET origineel zijn". Het sloopplan maakt derhalve deel uit van de wijziging van het monument, waarvoor bij besluit van 30 juni 2009 vergunning is verleend. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
201004107/1/H1heeft de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep van [appellante a] tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Uit het vorenstaande volgt dat het college ten onrechte een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de monumentenverordening heeft verleend. Dit besluit moet derhalve worden herroepen. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren van [appellante a] tegen de verlening deze vergunning komt de Afdeling derhalve niet toe.
2.9. [appellante a] heeft in bezwaar verder tevergeefs betoogd dat de sloopvergunning als bedoeld in 8.1.1. van de bouwvergunning moest worden geweigerd, omdat de vereiste monumentenvergunning nog niet onherroepelijk was. Uit artikel 8.1.6. van de bouwverordening, voor zover hier van belang, volgt slechts dat de sloopvergunning moet worden geweigerd als de vereiste monumentenvergunning niet is verleend. Nu deze bij besluit van 30 juni 2009 was verleend, deed deze weigeringsgrond zich in dit geval niet voor. Overigens is deze monumentenvergunning bij de hiervoor onder rechtsoverweging 2.8. genoemde uitspraak in rechte onaantastbaar geworden.
2.10. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep, voor zover ingesteld door [appellant b], gegrond is verklaard en voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van het college van 20 november 2009 in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank, voor zover ingesteld door [appellant b], alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Voorts zal de Afdeling zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellante a] gegrond te verklaren en het primaire besluit van 7 juli 2009, voor zover daarbij een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de monumentenverordening is verleend, te herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2010 in zaak nrs. 10/748 en 09/5981, voor zover daarbij het beroep, voor zover ingesteld door [appellant b] gegrond is verklaard en voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van het college van 20 november 2009, kenmerk 2009-017147/LA, in stand zijn gelaten;
III. verklaart het beroep bij de rechtbank, voor zover ingesteld door [appellant b], niet-ontvankelijk;
IV. verklaart het door [appellante a] tegen het besluit van 7 juli 2009 gemaakte bezwaar gegrond;
V. herroept het besluit van 7 juli 2009, kenmerk 09039, voor zover daarbij een vergunning als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenverordening Laren is verleend;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laren tot vergoeding van bij [appellante a] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Laren aan [appellanten a en b] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
17-641.