ECLI:NL:RVS:2010:BO9174

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008612/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Steenakker, Stadionstraat e.o. te Breda

Op 3 juni 2010 heeft de raad van de gemeente Breda het bestemmingsplan "Steenakker, Stadionstraat e.o." vastgesteld. De Vereniging Retail Platform Breda (RPB) heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is op 7 december 2010 ter zitting behandeld. RPB betoogde dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet verantwoord was en dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid in de weg stond aan de ontwikkelingen. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn oordeel aangegeven dat de financiële haalbaarheid van het plan voldoende is onderbouwd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid. Daarnaast werd gesteld dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid niet in de weg staat aan de voorziene ontwikkelingen, omdat er wijzigingen in het beleid zijn doorgevoerd in verband met de verplaatsing van detailhandel naar het stadion.

De voorzitter heeft ook overwogen dat de RPB niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. De raad heeft aangetoond dat de verplaatsing van de supermarkt naar de stadionlocatie geen negatieve effecten op de detailhandelstructuur zal hebben. Gelet op deze overwegingen heeft de voorzitter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. De uitspraak is gedaan op 24 december 2010.

Uitspraak

201008612/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Retail Platform Breda (hierna: RPB), gevestigd te Breda,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Steenakker, Stadionstraat e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft RPB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, heeft RPB de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar RPB, vertegenwoordigd door mr. E. Oomen, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A.F. Koning, werkzaam bij de gemeente, en door drs. F. Wigman, werkzaam bij BRO, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord Heja Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. J.M. Neefe, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter beperkt de bespreking van de beroepsgronden tot die waarvan RPB ter zitting heeft verklaard ze in het kader van het verzoek van belang te achten.
2.2. Het plan is vastgesteld in verband met de voorziene verplaatsing en uitbreiding van het winkelcentrum De Lunet en de Jumbo supermarkt aan de Haagweg naar het gebied rondom het Rat Verleghstadion.
2.3. RPB betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verantwoord en ten minste in een afzonderlijke paragraaf in de plantoelichting had moeten worden opgenomen.
2.3.1. Ingevolge artikel 3.1.6., eerste lid en onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening, gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.
2.3.2. Volgens de plantoelichting is ten behoeve van de uitbreiding van het stadion en de ontwikkeling van de omliggende gronden een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin onder meer afspraken zijn vastgelegd met betrekking tot een sluitende exploitatie, zodat de financiële haalbaarheid van de totale ontwikkeling is verzekerd. De raad heeft bovendien onweersproken gesteld dat een zakelijke beschrijving van de samenwerkingsovereenkomst ter inzage heeft gelegen.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter in het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van de verantwoording van de financiële uitvoerbaarheid van het plan aan de wettelijke vereisten is voldaan.
2.4. RPB betoogt dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid in de weg staat aan voornoemde ontwikkelingen. In dit verband voeren zij aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat sprake is van het hervestigen van slecht gesitueerde detailhandel en dat de vestiging van megasupermarkten buiten bestaande winkelgebieden volgens het toepasselijke beleid niet is toegestaan.
2.4.1. Voor zover RPB heeft verwezen naar de Detailhandelsnota 2002 ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van strijd met het gemeentelijke detailhandelsbeleid, heeft de raad toegelicht dat nadien onder meer in verband met de voorgenomen verplaatsing van detailhandel naar het stadion wijziging van het gemeentelijke detailhandelsbeleid heeft plaatsgevonden. De voorzitter ziet derhalve voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid niet in de weg staat aan de voorziene ontwikkelingen.
2.5. Volgens RPB stelt de raad ten onrechte dat geen sprake zal zijn van substantiële uitbreiding van detailhandel en leidt het plan tot duurzame ontwrichting. RPB wijst er in dat verband op dat in het plan is voorzien in uitbreiding van de bestaande oppervlakte van winkelcentrum De Lunet van 6.218 m² naar 8.500 m² en ten behoeve van de Jumbo supermarkt in uitbreiding van 4.684 m² naar 6.000 m². RPB betoogt dat bovendien met het vaststellen van het plan nog geen uitvoering is gegeven aan wijziging van het plan voor de oude locaties voor het winkelcentrum en de supermarkt, zodat die niet mogen worden afgetrokken van de te realiseren oppervlakte aan detailhandel.
2.5.1. Volgens de raad is geen sprake van een substantiële toename van de bestaande oppervlakte aan detailhandel en is bij herstructurering van bestaande vestigingen bijna altijd sprake van een zekere mate van schaalvergroting. De raad wijst er op dat het plan op de huidige locaties van De Lunet en van de supermarkt de bestaande bedrijvigheid niet langer bij recht mogelijk maakt. Voorts zijn overeenkomsten gesloten die betrekking hebben op de verplaatsing van De Lunet en van de supermarkt en op het onmogelijk maken van het opnieuw vestigen van detailhandel op de huidige locaties. Daarom bestaat volgens de raad geen bedreiging voor de detailhandelstructuur en is het verplaatsen van de detailhandel afdoende geborgd.
2.5.2. De huidige locatie van het winkelcentrum is in het plan bestemd als "Uit te werken kantoor" en de huidige locatie van de supermarkt als "Detailhandel-3". Deze bestemmingen maken het bestaande gebruik van de gronden ten behoeve van een winkelcentrum onderscheidenlijk een supermarkt niet langer bij recht mogelijk. In verband met de binnen de planperiode voorziene verplaatsing van het winkelcentrum en de supermarkt naar andere locaties binnen het plangebied is de bestaande bedrijvigheid vanwege het winkelcentrum en de supermarkt onder het overgangsrecht gebracht. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de beoogde verplaatsing onvoldoende is gewaarborgd.
2.5.2.1. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in haar uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3en van 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.
De raad stelt dat uit het in 2007 door BRO uitgevoerde distributieplanologisch onderzoek blijkt dat van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen sprake is, omdat BRO heeft gesteld dat van de verplaatsing van de nu ongunstig gelegen supermarkt naar de stadionlocatie niet of nauwelijks negatieve effecten op de detailhandelstructuur zijn te verwachten.
De voorzitter stelt voorop dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de bezwaren van RPB op dit punt. Gelet op de beschikbare onderzoeksresultaten is de voorzitter voorshands van oordeel dat RPB niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan leidt tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.6. Aanleiding bestaat om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010
528.