201009590/2/R3.
Datum uitspraak: 24 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging Winkeliersvereniging Pieter Vreedeplein, gevestigd te Tilburg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Corio Nederland B.V., gevestigd te Utrecht,
verzoekers,
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 19 juli 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Piushavengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de winkeliersvereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2010, en Corio bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de winkeliersvereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2010, heeft Corio de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad, Corio, de winkeliersvereniging en Bouwinvest Development B.V., belanghebbende, hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 december 2010, waar de winkeliersvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], Corio, vertegenwoordigd door mr. K.M. Peters, advocaat te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M. van Grinsven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt beoogd het gebied rondom de Piushaven te ontwikkelen tot een aantrekkelijk stadsdeel met een diversiteit aan stedelijke (woon)milieus en daarbij passende werkfuncties in de sfeer van detailhandel, dienstverlening en horeca. Voor de voormalige AaBefabriek is herontwikkeling tot een grootschalig winkelcomplex voorzien.
2.3. De verzoeken hebben betrekking op de voorziene detailhandel op de gronden met de bestemming "Detailhandel-perifeer" dan wel de bestemming "Bedrijventerrein" en de aanduiding 'detailhandel perifeer'.
2.4. De winkeliersvereniging en Corio betogen dat het plan branches voor detailhandel toelaat die volgens het gemeentelijke beleid niet zijn toegestaan in winkelcentra voor doelgerichte aankopen. De winkeliersvereniging en Corio wijzen in dit verband op de branche "sport en speelgoed". Corio wijst voorts op de branches "wit- en bruingoed" en "woninginrichting".
Corio voert voorts aan dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met het in de gemeentelijke Nota detailhandel gelegde accent op volumineuze detailhandel voor winkelcentra voor doelgerichte aankopen.
2.4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het in het plan voorziene winkelcentrum moet worden aangemerkt als een winkelcentrum voor doelgerichte aankopen.
Op pagina 18 van de Nota detailhandel uit 2002 staat onder meer dat het bij centra voor doelgerichte aankopen vooral gaat om winkels met een aanbod aan volumineuze artikelen en dat in het nieuwe beleid alle branches zullen worden toegestaan in de centra voor doelgerichte aankopen die tot nu toe vallen onder de categorieën perifere en grootschalige handel, waarbij het gaat om de branches Sport/spel, Plant/dier, Bruin/witgoed, Fiets/autoaccessoires, Doe het zelf, Wonen en Auto/boot/caravan.
Gelet hierop kan de voorzitter het betoog dat de door de winkeliersvereniging en Corio genoemde branches volgens het gemeentelijke beleid niet zouden zijn toegestaan binnen winkelcentra voor doelgerichte aankopen niet volgen.
Nu in de Nota Detailhandel niet staat dat het bij centra voor doelgerichte aankopen uitsluitend gaat om winkels met een aanbod aan volumineuze artikelen, geeft het aangevoerde voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gemeentelijke detailhandelsbeleid zich er niet tegen verzet dat het plan in enige mate detailhandel in niet-volumineuze artikelen toelaat.
2.5. Wat betreft het provinciale beleid voert de winkeliersvereniging aan dat niet is voldaan aan de volgens het streekplan geldende voorwaarde dat bij vestiging van niet-volumineuze grootschalige detailhandel (meer dan 1.500 m² brutovloeroppervlakte) door onderzoek is aangetoond dat er geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor binnenstad en wijk- en buurtcentra. Corio betoogt dat geen gemotiveerde reactie is gegeven op haar bezwaar dat sprake is van strijd met het op rijksbeleid gebaseerde provinciale detailhandelsbeleid. Zij wijst er daarbij onder meer op dat in de Interimstructuurvisie niet staat dat de branche "sport en spel" is toegestaan in een centrum voor doelgerichte aankopen.
2.5.1. De voorzitter overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid, maar dat hij daarmee wel rekening dient te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken.
Voorts is van belang dat, anders dan de winkeliersvereniging kennelijk veronderstelt, het streekplan reeds was vervallen ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan op 19 juli 2010 en dat het toepasselijke provinciale beleid zoals dat gold ten tijde van dat besluit is vervat in de op 1 juli 2008 in werking getreden "Interimstructuurvisie Noord-Brabant, Brabant in Ontwikkeling" en de op 1 juni 2010 in werking getreden Verordening ruimte Noord-Brabant.
De voorzitter wijst er op dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van de ten aanzien van het provinciale beleid aangevoerde bezwaren. Anders dan de winkeliersvereniging veronderstelt, is volgens het toepasselijke provinciale beleid niet vereist dat door onderzoek is aangetoond dat er geen onaanvaardbare gevolgen zijn voor binnenstad en wijk- en buurtcentra. De omstandigheid dat in de Interimstructuurvisie niet staat vermeld dat de branche "sport en spel" is toegelaten in een centrum voor doelgerichte aankopen, brengt voorts niet met zich dat het toepasselijke provinciale beleid daaraan derhalve zonder meer in de weg zou staan.
In het aangevoerde ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende belang heeft gehecht aan het toepasselijke provinciale beleid.
2.6. De winkeliersvereniging betoogt dat het plan een marktontwrichtende werking voor de branche "sport en speelgoed" zal hebben.
2.6.1. Zoals de Afdeling onder meer heeft overwogen in haar uitspraken van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3en van 2 december 2009 in zaak nr.
200901438/1/R3komt voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.
De voorzitter is voorshands van oordeel dat de winkeliersvereniging met het door haar overgelegde rapport "De speelgoed- en sportmarkt in Tilburg" van 12 juli 2010 niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het rapport in hoofdzaak is gericht op de gevolgen van het plan voor de omzet van de bestaande winkeliers in de branche "sport en spel" en niet op de gevolgen voor consumenten. Indien wordt aangenomen dat de volgens het rapport verwachte omzetdaling voor deze winkeliers van 17% tot 35% juist is, is daarmee nog niet aannemelijk gemaakt dat inwoners niet meer op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse boodschappen en hun geregelde inkopen kunnen doen.
2.7. Corio betoogt dat de branche "sport en speelgoed" slechts in het plan is opgenomen ter uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de projectontwikkelaar en de gemeente en dat daaraan geen ruimtelijk relevante afweging ten grondslag ligt.
2.7.1. De raad stelt dat deze branche is opgenomen om voldoende trekkracht te genereren van de locatie als geheel op de (boven)regionale consument.
2.7.2. De voorzitter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om, met het oog op de aantrekkelijkheid van het voorziene winkelcentrum, te voorzien in de mogelijkheid om een deel van de gronden waarop de bestreden plandelen betrekking hebben, te gebruiken voor de branche "sport en speelgoed", met de bedoeling om de economische uitvoerbaarheid van voornoemde plandelen te bevorderen.
2.8. Voorshands verwacht de voorzitter niet dat het bezwaar van de winkeliersvereniging dat zij onvoldoende is geïnformeerd over het plan en het betoog dat sprake is van oneerlijke concurrentie gezien de voorziene gratis parkeerplaatsen bij de te realiseren detailhandel aanleiding zullen geven tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van het plan, voor zover bestreden. Dit geldt eveneens voor het aangevoerde in de door Corio in beroep herhaalde zienswijze omtrent het ontwerpplan.
2.9. Aanleiding bestaat om de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010