201003908/1/R2.
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] wonend te Montfoort,
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Blokland naast nummer 10" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. van Wanrooij en
drs. M.A.G. Dingemans, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 27 augustus 2009 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 7 oktober 2009.
De zienswijze van [appellant] is gedateerd op 13 oktober 2009, en blijkens het stempel op 15 oktober 2009 ingekomen bij de raad.
Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.1.2. [appellant] voert aan dat hij op 30 mei 2009 een zienswijze heeft ingediend. Hij betoogt hiermee kennelijk dat hij prematuur een zienswijze heeft ingebracht.
2.1.3. In de brief van 30 mei 2009 staat dat hij bezwaar wil indienen tegen het plan. In deze brief geeft hij aan ervan op de hoogte te zijn dat de termijn van de terinzagelegging van het voorontwerpplan eindigde op 28 mei 2009. Deze brief betreft derhalve een inspraakreactie en niet een prematuur ingebrachte zienswijze, waardoor niet voldaan is aan de voorwaarden ingevolge artikel 6:10, van de Awb ten aanzien van het indienen van een premature zienswijze.
Het beroep van [appellant] is derhalve slechts ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de bij de vaststelling van het plan daarin aangebrachte wijzigingen. Voor het overige is het beroep niet-ontvankelijk.
2.2. Het bestemmingsplan strekt ertoe, vanwege nieuwbouw in de gemeente Montfoort, het bedrijfscentrum van een veehouderijbedrijf te verplaatsen van Blokland 4 naar het perceel gelegen naast Blokland 10.
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met de bij de gewijzigde vaststelling in het plan opgenomen bepaling om bij recht een tweede wooneenheid te bouwen op de gronden met de bestemming "Agrarisch" op het perceel naast Blokland 10. Hij stelt hiertoe dat geen sprake is van een bedrijfsopvolger, waardoor er geen noodzaak bestaat om een voorziening te treffen voor de rustende boer. Tevens betoogt [appellant] dat de planregels in strijd zijn met landelijke voorschriften voor de rustende boer.
2.3.1. Ter zitting heeft de raad erop gewezen dat de mogelijkheid van een tweede wooneenheid reeds als een ontheffingsmogelijkheid in het ontwerpplan was opgenomen en dat [appellant] daartegen niet is opgekomen. De raad stelt zich verder op het standpunt dat de bepaling ten aanzien van de rustende boer is opgenomen om de eigenaar van het te verplaatsen veehouderijbedrijf de mogelijkheid te geven op het perceel te blijven wonen nadat hij gestopt is met de bedrijfsuitoefening.
2.3.2. Ingevolge artikel 1.29. van de planregels wordt onder een tweede wooneenheid 'rustende boer' verstaan een uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning voor de 'rustende boer', mits het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt, met dien verstande dat: de tweede wooneenheid onderdeel is van de bedrijfswoning, en deze tweede wooneenheid, na het beëindigen van zijn functie ten behoeve van de rustende boer, geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
Op grond van artikel 3.2.1., onder d en de daarin opgenomen tabel, mag er maximaal één tweede wooneenheid 'rustende boer' worden gebouwd, met een maximale inhoud van 250 m³, een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
2.3.3. Het betoog van [appellant] dat de regeling ten behoeve van een tweede wooneenheid voor de 'rustende boer' in strijd zou zijn met landelijke voorschriften voor de rustende boer is niet nader gemotiveerd en kan reeds daarom niet slagen.
2.3.4. Artikel 3.2.1., onder d en de daarin opgenomen tabel, van de planregels maakt bij recht het bouwen van een tweede wooneenheid mogelijk. Dit brengt met zich dat bij de vaststelling van het plan reeds moet zijn beoordeeld wat de ruimtelijke gevolgen hiervan zijn en of een tweede wooneenheid bij de gelegde bestemming uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening gelet op alle betrokken belangen nodig is.
Uit het raadsvoorstel van 25 januari 2010 volgt dat de tweede wooneenheid bij recht is bestemd, omdat een ontheffing zoals was voorzien in het ontwerpplan niet mogelijk is indien al een eerdere ontheffing is verleend. Uit dit voorstel blijkt dat de bepaling ten aanzien van een tweede wooneenheid voor de rustende boer bij recht is opgenomen om een woning met twee wooneenheden met een inhoud van 935 m³ mogelijk te maken.
Ter zitting is niet aannemelijk gemaakt dat de [eigenaar] van het veehouderijbedrijf op het perceel naast Blokland 10, binnen de planperiode met pensioen zal gaan. Bovendien is niet gebleken van een bedrijfsopvolger binnen de familie. Ook anderszins heeft de raad ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat er binnen de planperiode een noodzaak bestaat voor de tweede wooneenheid.
2.4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, voor zover het betreft het opnemen van een wooneenheid 'rustende boer' in artikel 3.2.1., onder d en de daarin opgenomen tabel, van de planregels. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit niet is gericht tegen de wijzigingen die bij de vaststelling van het plan daarin zijn aangebracht;
II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond;
III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Montfoort van 25 januari 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Blokland naast nummer 10", voor zover het betreft het opnemen van een wooneenheid 'rustende boer' in artikel 3.2.1., onder d en de daarin opgenomen tabel, van de planregels;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Montfoort aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010