ECLI:NL:RVS:2010:BO9783

Raad van State

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010854/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom opgelegd voor bedrijfsmatig handelen met afvalstoffen

Op 4 oktober 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland aan verzoeker lasten onder dwangsom opgelegd voor het bedrijfsmatig verrichten van handelingen met betrekking tot afvalstoffen, specifiek bermmaaisel. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 12 november 2010 verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 13 december 2010 behandeld. Tijdens de zitting is verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, verschenen, evenals vertegenwoordigers van het college.

Het college heeft de lasten onder dwangsom opgelegd omdat bij een bedrijfsbezoek op 5 juli 2010 een hoeveelheid balen bermmaaisel is aangetroffen op percelen van verzoeker. De ambtenaren van de milieudienst hebben vastgesteld dat deze balen afkomstig waren van maaiwerkzaamheden in de berm van de snelweg A9. Verzoeker betwistte dat de aangetroffen balen volledig uit bermmaaisel bestonden en stelde dat een deel gras van eigen land was. Het college stelde echter dat de balen niet te onderscheiden waren en dat er geen begeleidingsbrieven aanwezig waren.

De voorzitter oordeelde dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake was van afvalstoffen en dat verzoeker zich van deze stoffen moest ontdoen. De voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met uitzondering van de last onder dwangsom die betrekking had op het overleggen van een afgiftebewijs. De voorzitter oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom er een gevaar voor overtreding van de wet dreigde. De beslissing hield in dat de last onder dwangsom voor het overleggen van het afgiftebewijs werd geschorst, terwijl het verzoek voor het overige werd afgewezen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

201010854/1/M1
Datum uitspraak: 29 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker], wonend te [woonplaats], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft het college aan [verzoeker] lasten onder dwangsom opgelegd voor het bedrijfsmatig verrichten van handelingen met betrekking tot afvalstoffen, te weten bermmaaisel.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2010, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 december 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. L.M. van den Ende, advocaat te Purmerend, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Houwertjes en K.J. Brouwers, beide werkzaam bij de milieudienst Waterland, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding van artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer te beëindigen. Indien [verzoeker] de overtreding niet vier weken na dagtekening van het besluit heeft beëindigd, wordt een dwangsom verbeurd van € 250,00 per week dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 2.500,00.
Tevens heeft het college een last onder dwangsom opgelegd om, binnen twee weken nadat het college schriftelijk heeft bevestigd dat de overtreding van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer is beëindigd, overeenkomstig artikel 10.38 van de Wet milieubeheer een registratie te overleggen van de afgifte van de afvalstoffen aan een erkend inzamelaar zoals bedoeld in artikel 10.37 van de Wet milieubeheer. Indien [verzoeker] niet aan deze last voldoet, wordt een dwangsom verbeurd van € 1.500,00 ineens.
2.2. Het college heeft aan de lasten onder dwangsom ten grondslag gelegd dat bij een bedrijfsbezoek van 5 juli 2010 door ambtenaren van de milieudienst een hoeveelheid balen op weilanden, in eigendom van [verzoeker], is aangetroffen. Tijdens dit bedrijfsbezoek heeft een chauffeur van Zuurmond Groen B.V. uit Beesd tegenover een beëdigd ambtenaar verklaard, voor zover hier van belang, dat de balen bestaan uit bermmaaisel, dat afkomstig is van maaiwerkzaamheden in de berm van de snelweg A9. De vracht in de vrachtwagen bedroeg volgens de chauffeur ongeveer 40 m³ en deze vracht was de derde vracht van die dag. Er is geconstateerd dat er geen begeleidingsbrieven aanwezig waren. De ambtenaren van de milieudienst hebben geschat dat verspreid over drie locaties, die in eigendom zijn van [verzoeker], ongeveer 120 balen bermmaaisel zijn gestort. Bij de stukken bevinden zich foto's van de aangetroffen balen.
2.3. Ter zitting heeft [verzoeker] betoogd dat de door de ambtenaren van de milieudienst aangetroffen balen niet geheel uit bermmaaisel bestonden. Een gedeelte van de aangetroffen balen was gras, dat afkomstig was van eigen land. Voorts is het gedeelte bermmaaisel niet te kwalificeren als afvalstof omdat het geschikt is als veevoeder.
2.3.1. Het college betoogt dat op het moment van het controlebezoek het bermmaaisel niet te onderscheiden was van mogelijk aanwezig gras afkomstig van eigen land. Geen van de balen was in plastic verpakt, wat gebruikelijk is in de branche wanneer het gaat om gras van eigen land. Gelet hierop en in aanmerking genomen de verklaring van de chauffeur van Zuurmond, is het college er derhalve vanuit gegaan dat al de balen bestonden uit bermmaaisel, dat afkomstig was van maaiwerkzaamheden in de berm van de snelweg A9 waarvan een derde zich moest ontdoen, en dat de balen derhalve afvalstoffen zijn. Nu het bermmaaisel afkomstig was van een berm op een afstand van meer dan een kilometer van de percelen van [verzoeker], kan er geen vrijstelling worden verleend op grond van de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond, aldus het college. Gezien de aard en de hoeveelheid van het bermmaaisel en de wijze waarop dit op het land is gestort, is volgens het college sprake van bodembedreigende activiteiten. Nu [verzoeker] zich van het bermmaaisel als zijnde afvalstoffen dient te ontdoen, mag het bermmaaisel niet worden gevoerd aan het vee.
2.3.2. De voorzitter ziet in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de constatering dat de, op de weilanden van [verzoeker], aangetroffen balen in elk geval voor een aanzienlijk deel bestaan uit bermmaaisel afkomstig van buiten de inrichting, waarvan een derde zich moest ontdoen. Gelet hierop acht de voorzitter het voldoende aannemelijk dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van afvalstoffen.
Uit het voorgaande volgt dat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat [verzoeker] afvalstoffen op de bodem heeft gebracht, als gevolg waarvan het aannemelijk was dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan. Gelet hierop moet het college bevoegd worden geacht een last onder dwangsom op te leggen wegens overtreding van artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer.
2.3.3. In aanmerking genomen hetgeen het college hierover in het bestreden besluit heeft overwogen en ter zitting nader heeft toegelicht, ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd vooralsnog geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het bedrag van de dwangsom niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom zou staan.
2.3.4. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding in zoverre het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen
2.4. [verzoeker] stelt dat de last onder dwangsom die ziet op het overleggen van een afgiftebewijs onrechtmatig is, omdat hij niet aan die last kan voldoen. Het bermmaaisel is voor een groot gedeelte opgegeten door het vee, waardoor het niet kan worden afgegeven aan een erkend inzamelaar als bedoeld in artikel 10.37 van de Wet milieubeheer.
2.4.1. Het college betoogt dat het voor rekening van [verzoeker] komt dat hij niet aan de last kan voldoen, nu hij zelf het bermmaaisel heeft gevoerd aan het vee. Omdat het om afvalstoffen gaat en de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond hierop niet van toepassing is, had het bermmaaisel niet aan het vee mogen worden gevoerd.
2.4.2. Uit de stukken blijkt dat het college een last onder onder dwangsom wegens overtreding van artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer heeft opgelegd omdat eerder is gebleken dat [verzoeker] zich niets aantrekt van verzoeken tot het overleggen van afgiftebewijzen. Bij het ontbreken van concrete gegevens over een mogelijke overtreding ziet de Voorzitter geen aanleiding om ervan uit te gaan, dat [verzoeker] voorafgaande aan het bestreden besluit artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer heeft overtreden. Derhalve heeft de last onder dwangsom ten aanzien van overtreding van artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer een preventief karakter. Gelet op artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht kan een preventieve last onder dwangsom slechts worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden overtreding van artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer klaarblijkelijk dreigde.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland van 4 oktober 2010, kenmerk kbr/eha/iru/2010-6668, voor zover het betreft de last onder dwangsom wegens overtreding van artikel 10.37 in samenhang met artikel 10.38 van de Wet milieubeheer;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wormerland tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wormerland aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 december 2010
191-688.