201004088/1/H2.
Datum uitspraak: 5 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 17 maart 2010 in zaak nr. 09/214 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college).
Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Bauman, advocaat te Leeuwarden, vergezeld door mr. A.L. Bennen en G.H. Breukelaar, zijn verschenen.
2.1. Aan het afgewezen verzoek heeft [appellant], eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning), ten grondslag gelegd dat de verkeersintensiteit nabij de woning door verkeersbesluiten van 17 mei 2005 en 14 november 2006 (hierna: de verkeersbesluiten) is toegenomen en dit tot een aanzienlijke toename van de geluidsbelasting en een onaanvaardbare verslechtering van de woonomstandigheden heeft geleid. Aan de afwijzing heeft het college, met verwijzing naar een advies van de milieuadviesdienst van 24 november 2003 en een aanvullend advies van 14 februari 2008, ten grondslag gelegd dat [appellant] als gevolg van de verkeersbesluiten geen schade heeft geleden of zal lijden die zijn maatschappelijk risico te boven gaat.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college bij brief met bijlagen van 28 mei 2009 heeft aangetoond dat de afsluiting van het Ruiterskwartier bij de berekening van de maximale geluidsbelasting is betrokken, heeft miskend dat dit niet wordt gedragen door de in die bijlagen opgenomen informatie en die informatie onbegrijpelijk is, voor zover die ziet op de verkeersintensiteit in de situatie van een ongewijzigde verkeersafwikkeling met openstelling van het Ruiterskwartier.
2.2.1. Dat betoog faalt. Het college heeft voldoende inzicht geboden in de feiten en omstandigheden die het tot zijn oordeel hebben geleid dat het advies van 24 november 2003 op juiste uitgangspunten berust en de afsluiting van het Ruiterskwartier bij de berekening van de maximale geluidsbelasting is betrokken. Dat [appellant], die geen deskundigenbericht heeft overgelegd om dat oordeel te weerleggen, in beroep kritische kanttekeningen bij het advies heeft geplaatst, brengt niet met zich dat de rechtbank dat oordeel ten onrechte niet onjuist heeft bevonden. Die kanttekeningen leveren geen concrete aanknopingspunten op voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat de toename van de duur van de geluidsbelasting als gevolg van de toename van de verkeersintensiteit niet heeft geleid tot schade die het normaal maatschappelijk risico te boven gaat, buiten het geschil is getreden, omdat de toename van de duur van de geluidsbelasting niet bij de besluitvorming is betrokken. Met verwijzing naar de door het college bij de toepassing van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) vastgestelde daling van de waarde van de woning en de door Makelaardij Hoekstra (hierna: Hoekstra) en Houdringe Rentmeesters (hierna: Houdringe) uitgebrachte rapporten betoogt hij dat de rechtbank in elk geval heeft miskend dat de toename van de duur van de geluidsbelasting tot een forse waardevermindering van de woning heeft geleid.
2.3.1. In het besluit van 10 juni 2008 heeft het college gesteld dat de verkeersbesluiten niet tot een toename van de verkeersintensiteit in de Harlingersingel in het maatgevende jaar 2015 zullen leiden, het wegvak van de Pier Panderstraat van een geluidsreducerende deklaag is voorzien en geluidsreducerende maatregelen in de woning zijn getroffen om de toename van de geluidsoverlast als gevolg van de toename van de verkeersintensiteit in de Pier Panderstraat te compenseren, waardoor de geluidsoverlast nauwelijks hoger zal uitvallen dan in de hypothetische situatie waarin de verkeersbesluiten niet zouden zijn genomen. In het besluit van 6 januari 2009 is het college daarop niet teruggekomen.
Aan haar oordeel dat niet is gebleken van schade die het normaal maatschappelijk risico te boven gaat, heeft de rechtbank - in hoger beroep onbestreden - ten grondslag gelegd dat ingrepen in de infrastructuur, zoals voortvloeiend uit verkeersbesluiten, en de gevolgen daarvan voor de woonomgeving in beginsel tot het normaal maatschappelijk risico behoren en in dit geval temeer, omdat de woning aan de rand van de binnenstad en aan een belangrijke verkeersweg is gelegen en het college een forse investering heeft gedaan om het geluidsniveau in de woning op een aanvaardbaar niveau te brengen. Met deze overweging is de rechtbank niet buiten het aan haar voorgelegde geschil getreden.
Dat het college bij beschikking van 28 juni 2006 de WOZ-waarde van de woning met ongeveer € 30.000,00 heeft verlaagd en Hoekstra en Houdringe in onderscheiden rapporten hebben bericht dat de verkeersbesluiten tot een waardevermindering van de woning hebben geleid, betekent voorts niet dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen, reeds omdat - naar niet in geschil is - de hiervoor vermelde geluidsreducerende maatregelen, die op zichzelf niet zijn bestreden, niet bij die beschikking en die rapporten zijn betrokken.
2.4. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank heeft verzuimd een oordeel te geven over de beroepsgrond dat het college heeft miskend dat de verkeersbesluiten tot een verslechtering van de luchtkwaliteit hebben geleid.
2.4.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte geen oordeel over die beroepsgrond heeft gegeven, leidt dat niet tot het met het betoog beoogde resultaat.
Niet in geschil is dat de verkeersbesluiten niet tot gevolg hebben dat de bij of krachtens de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden voor de luchtkwaliteit worden overschreden. Zo al moet worden aangenomen dat de verkeersbesluiten tot een verslechtering van de luchtkwaliteit in of nabij de woning hebben geleid, is in het in beroep aangevoerde geen grond te vinden voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schade als gevolg daarvan het normaal maatschappelijk risico niet te boven gaat.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2011