201004668/1/H3.
Datum uitspraak: 12 januari 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 25 maart 2010 in zaak nr. 09/2660 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, thans de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
Bij afzonderlijke besluiten van 15 december 2008 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat aan een aantal personen ontheffing verleend van het invaarverbod in het Zijkanaal B van het Noordzeekanaal. Bij dezelfde besluiten heeft de hoofdingenieur-directeur Rijkswaterstaat Noord-Holland aan een aantal personen ontheffing verleend van het verbod met een woonschip ligplaats in te nemen in dat kanaal.
Bij besluit van 22 september 2009 is het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 1 juni 2010.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.B. Koetser, advocaat te Amstelveen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. C.R. Duurland, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Scheepvaartverkeerswet, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, is voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, tenzij daarin anders is bepaald, het bevoegd gezag indien het betreft een scheepvaartweg in beheer bij het Rijk: de minister.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, eerste volzin, kan van een gebod of verbod, aangegeven met een verkeersteken, door het bevoegd gezag, zo nodig onder beperkingen, vrijstelling of ontheffing worden verleend.
Ingevolge artikel 9.03 van het Binnenvaartpolitiereglement is het verboden op de in bijlage 14, onder a, vermelde vaarwegen, of gedeelten daarvan, ligplaats te nemen (ankeren en meren).
Ingevolge het zesde lid, eerste volzin, kan de bevoegde autoriteit ontheffing verlenen van het eerste lid.
Op bijlage 14, onder a, is onder meer het Zijkanaal B vermeld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Beschikking aanwijzing bevoegde autoriteiten Binnenvaartpolitiereglement, voor zover thans van belang, is de bevoegde autoriteit, bedoeld in het Binnenvaartpolitiereglement, de desbetreffende hoofdingenieur-directeur van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat voor artikel 9.03, zesde lid.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zowel het besluit van 22 september 2009 als de besluiten van 15 december 2008 zijn genomen door de staatssecretaris, die daartoe niet bevoegd was.
2.2.1. Het besluit van 22 september 2009 is volgens het onderschrift genomen door de hoofdingenieur-directeur namens de staatssecretaris. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet gelezen in verband met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder 1, onder a, van die wet was de staatssecretaris echter alleen bevoegd te beslissen op het bezwaar van [appellant] voor zover dat zich richtte tegen dat onderdeel van de besluiten van 15 december 2008 waarin een aantal personen ontheffing is verleend van het invaarverbod in het Zijkanaal B.
De besluiten van 15 december 2008 zijn niet genomen door de staatssecretaris maar door de minister en door de hoofdingenieur-directeur, ieder voor dat onderdeel waartoe zij bevoegd waren.
2.2.2. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de minister (lees: de staatssecretaris) betoogd dat de hoofdingenieur-directeur op eigen titel het onderdeel van het besluit van 22 september 2009 heeft genomen dat ziet op het bezwaar van [appellant] voor zover dat zich richtte tegen dat onderdeel van de besluiten van 15 december 2008 waarin een aantal personen ontheffing is verleend van het verbod met een woonschip ligplaats in te nemen in het Zijkanaal B. Gelet op het gegeven dat de hoofdingenieur-directeur het besluit van 22 september 2009 heeft ondertekend, is het aannemelijk dat hij dat besluit zelf heeft genomen voor zover hij het bevoegde bestuursorgaan was en dat hij dit bij vergissing niet heeft vermeld in dat besluit. Daarom heeft de rechtbank terecht het besluit van 22 september 2009 niet vernietigd omdat de staatssecretaris heeft beslist daar waar de hoofdingenieur-directeur het bevoegde bestuursorgaan was. Het betoog van [appellant] faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens hem is zijn belang bij de verschillende ontheffingen voor het innemen van een ligplaats aan het Zijkanaal B erin gelegen dat degenen aan wie de ontheffingen door loting zijn verleend daarvoor slechts in aanmerking komen nadat eerst is komen vast te staan dat geen van die ligplaatsen aan hem zou moeten worden toegekend. Dat laatste is echter ten onrechte nagelaten, aldus [appellant].
2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is bij de besluiten van 15 december 2008. Niet is gebleken van een rechtstreeks betrokken belang van [appellant] bij de ontheffingen van 15 december 2008 welke door loting zijn verleend. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat geenszins vast dat [appellant] ontheffing zal worden verleend van het invaarverbod in het Zijkanaal B en van het verbod met een woonschip ligplaats in te nemen in dat kanaal indien de ontheffingen waartegen hij bezwaar heeft gemaakt aan de betrokkenen worden onthouden. Van de zijde van de staatssecretaris is gesteld dat dit niet het geval zal zijn omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, anders dan door loting, recht heeft op één van die ligplaatsen, nog daargelaten dat het technisch niet mogelijk is om met zijn vaartuig daar ligplaats in te nemen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011.