ECLI:NL:RVS:2011:BP0535

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005710/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en vrijstellingen bestemmingsplan in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Voorst tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 mei 2010. De zaak betreft een planschadevergoeding die is toegekend aan een belanghebbende naar aanleiding van vrijstellingen van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1996' voor de bouw van drie vrijstaande woningen aan de Burgemeester van der Feltzweg en de Vermeersweg te Twello. Het college had op 19 december 2007 aan de besloten vennootschap Oostelijk Onroerend Goed B.V. (OOG B.V.) een planschadevergoeding toegekend, maar OOG B.V. maakte bezwaar tegen dit besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van OOG B.V. gegrond en vernietigde het besluit van 9 juni 2008 van het college, dat het bezwaar ongegrond had verklaard. Het college ging in hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moet worden gekeken naar de wijziging van het planologische regime en de gevolgen daarvan voor de belanghebbende. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de voordelen van de planologische wijziging onvoldoende in kaart zijn gebracht. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van OOG B.V. ongegrond, waarmee het college in het gelijk wordt gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van planologische voor- en nadelen bij het toekennen van planschadevergoeding.

Uitspraak

201005710/1/H2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/1580 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Oostelijk Onroerend Goed B.V. (hierna: OOG B.V.)
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2007 heeft het college, in verband met de bij onderscheiden besluiten van 18 juli 2006 aan OOG B.V. verleende vrijstellingen van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" voor het oprichten van drie vrijstaande woningen aan de Burgemeester van der Feltzweg en de Vermeersweg te Twello, aan [belanghebbende] een planschadevergoeding toegekend.
Bij besluit van 9 juni 2008 heeft het college het door OOG B.V. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door OOG B.V. daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juni 2008 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
OOG B.V. heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar het college, vertegenwoordigd door drs. ing. R. Mensink, werkzaam bij de gemeente Voorst, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kennen burgemeester en wethouders, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van het besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. OOG B.V. is met de gemeente Twello overeengekomen dat de gemeente medewerking zal verlenen aan de voor het door OOG B.V. ingediende bouwplan vereiste vrijstelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996", onder de voorwaarde dat OOG B.V. zich verbindt om de daaruit voorvloeiende voor vergoeding in aanmerking komende planschade aan de gemeente te compenseren. OOG B.V. heeft daartoe een zogenoemde planschadeovereenkomst met het college gesloten.
Bij onderscheiden besluiten van 18 juli 2006 heeft het college aan OOG B.V. vrijstellingen verleend ten behoeve van de bouw van drie vrijstaande woningen, op de percelen Burgemeester van der Feltzweg 52 en 52a en Vermeersweg 3 (hierna: de percelen).
Bij formulier, gedateerd 5 maart 2007, heeft [belanghebbende], eigenaar van het perceel met woonhuis aan de [locatie], verzocht om vergoeding van planschade, die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de vrijstellingsbesluiten. Hij heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat zijn privacy wordt aangetast als gevolg van de bouw van de drie woningen op de tegenover zijn woning gelegen percelen.
2.4. Het college heeft aan het besluit van 19 december 2007 een advies van Sargas Planschadeadvies B.V. van 3 oktober 2007 ten grondslag gelegd. In dat advies concludeert Sargas dat als gevolg van de verleende vrijstellingen de inkijk op het perceel van [belanghebbende] zal toenemen en zijn privacy zal worden aangetast, zodat in zoverre sprake is van een nadeliger planologische situatie. Volgens Sargas is voor het overige geen sprake van planologisch nadeel, aangezien de verleende vrijstellingen niet tot beperking van het uitzicht, verminderde dag- en zonlichttoetreding, wijziging van de situeringswaarde of toename van verkeers- en parkeerdruk leiden. Sargas heeft de schade als gevolg van de verminderde privacy op basis van een taxatie van M.A. Rozeboom vastgesteld op € 2.500,-. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 19 december 2007 door OOG B.V. gemaakte bezwaar heeft het college Maandag Planschadeadvies B.V., de rechtsopvolger van Sargas, om een reactie gevraagd. Bij brief van 22 april 2008 heeft Maandag, voor zover hier van belang, uiteengezet dat eventuele planvoordelen niet van dien aard zijn dat deze volledig opwegen tegen de planologisch nadeliger situatie ten aanzien van de privacy. Daarbij stelt Maandag zich op het standpunt dat het nieuwe planologische regime, behoudens voor zover het de privacy betreft, niet leidt tot een planologisch nadeliger situatie, maar ook zeker geen planologische voordelen tot gevolg heeft.
2.5. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Maandag in het advies van 22 april 2008 onvoldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de stelling van OOG B.V. dat er ook positieve gevolgen zijn van de planologische wijziging en het besluit van 9 juni 2008 derhalve niet deugdelijk is gemotiveerd. Ter motivering voert het college aan dat van voordelen geen sprake is.
2.5.1. Het betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 1999 in zaak nr. H01.98.1141; AB 2000, 64) kan verrekening van planologische voor- en nadelen alleen plaatsvinden, indien het voor- en nadeel voor een bepaald perceel worden veroorzaakt door hetzelfde planologische regime. Het hier aan de orde zijnde verzoek om vergoeding van planschade richt zich op de nadelige gevolgen van vrijstellingsbesluiten. Deze besluiten laten de ter plaatse geldende bestemming evenwel onverlet. Dit betekent dat voor verrekening van voordelen met de uit de vrijstellingen van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1996" voor het perceel van [belanghebbende] voortvloeiende nadelen geen plaats is. Omstandigheden als zich voordeden in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003 in zaak nr.
200301115/1, die aanleiding zouden kunnen vormen daarover anders te denken, doen zich hier niet voor. Naar het college ter zitting heeft bevestigd, zijn de vrijstellingsbesluiten niet genomen vooruitlopend op een al in ontwikkeling zijnd bestemmingsplan en geldt ook thans nog het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" ter plaatse. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling dat, gelet op het hiervoor overwogene, het door OOG B.V. in beroep gevoerde betoog dat het college de voordelen van de planologische wijziging onvoldoende in kaart heeft gebracht, faalt. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 9 juni 2008 van het college dan ook alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 4 mei 2010 in zaak nr. 09/1580;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011
502.