ECLI:NL:RVS:2011:BP0537

Raad van State

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010289/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor uitbreiding pluimveehouderij nabij Natura 2000-gebieden

In deze zaak heeft de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg, dat op 9 september 2010 had bepaald dat voor de uitbreiding van een pluimveehouderij nabij de Natura 2000-gebieden Groote Peel, Sarsven en de Banen en Leudal geen vergunningplicht geldt. MOB verzocht de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening was dat het college ten onrechte had geoordeeld dat er geen vergunningplicht was. De voorzitter heeft het verzoek op 24 december 2010 ter zitting behandeld, waarbij MOB werd vertegenwoordigd door mr. V. Wösten.

De voorzitter oordeelde dat er een spoedeisend belang aanwezig was, omdat de noodzakelijke milieu- en bouwvergunningen voor de uitbreiding al waren verleend en de aanvrager bezig was met de realisatie van de uitbreiding. MOB betoogde dat het college de aanvraag had moeten onderwerpen aan een passende beoordeling, zoals vereist door de Nbw 1998 en de Habitatrichtlijn, en dat het college geen rekening had gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

De voorzitter twijfelde aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en concludeerde dat er vooralsnog van uit moest worden gegaan dat er een vergunningplicht gold. Gezien de onomkeerbare gevolgen van de bouwwerkzaamheden en het in gebruik nemen van de nieuwe stallen, besloot de voorzitter om het besluit van het college te schorsen en het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan MOB. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 januari 2011.

Uitspraak

201010289/2/R2.
Datum uitspraak: 7 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2010, kenmerk CAS201000012271/ DOC201000113645, heeft het college, na toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond van de aanvraag van een vergunning ingevolge de artikelen 16 en 19d van de Nbw 1998 (hierna: Nbw 1998) voor het uitbreiden van een pluimveehouderij nabij de Natura 2000-gebieden Groote Peel, Sarsven en de Banen en Leudal, bepaald dat voor de aangevraagde activiteit geen vergunningplicht geldt.
Tegen dit besluit heeft MOB per fax, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 november 2010, heeft MOB de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 december 2010, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten Juridisch Advies, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. MOB heeft onweersproken gesteld dat de noodzakelijke milieu- en bouwvergunning voor de beoogde uitbreiding zijn verleend en dat de aanvrager van de Nbw 1998-vergunning bezig is de uitbreiding te realiseren. Gelet hierop acht de voorzitter in deze procedure een spoedeisend belang aanwezig.
2.3. MOB betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de in geding zijnde activiteiten geen vergunningplicht krachtens de Nbw 1998 geldt. Nu de aanvraag betrekking heeft op de uitbreiding van de pluimveehouderij en een project is, had het college de aanvraag moeten onderwerpen aan een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f van de Nbw 1998 en artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Het college heeft in het geheel geen rekening gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden en evenmin met andere plannen of projecten die van invloed zijn op die instandhoudingsdoelstellingen. MOB betoogt verder dat artikel 19kd van de Nbw 1998 vanwege de toegepaste referentiedatum van 7 december 2004 in strijd is met de Vogel- en Habitatrichtlijn.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de ammoniakdepositie van de pluimveehouderij op alle beoordeelde punten in de Natura 2000-gebieden een afname laten zien ten opzichte van de referentiedatum van artikel 19kd, derde lid, van de Nbw 1998, zodat er geen vergunningplicht krachtens de Nbw 1998 geldt voor de pluimveehouderij.
2.5. Zoals reeds overwogen in de uitspraak van de voorzitter van 22 juli 2010, in zaak nummer
201003331/2/R2moet er, gelet op de redactie van artikel 19kd van de Nbw 1998, vooralsnog van uit worden gegaan dat ingevolge dat artikel nog altijd sprake is van een vergunningplicht, ook al hoeven in bepaalde gevallen bij de verlening van een vergunning de gevolgen die een handeling kan hebben door het veroorzaken van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, niet te worden betrokken.
De voorzitter betwijfelt dan ook of het bestreden besluit in de bodemzaak in stand zal blijven.
2.5.1. Gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan door de nog uit te voeren bouwwerkzaamheden en het in gebruik nemen van de nieuwe stallen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 9 september 2010, kenmerk CAS201000012271/DOC201000113645;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011
12.