ECLI:NL:RVS:2011:BP0564

Raad van State

Datum uitspraak
12 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007235/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor woningbouwplan te Eindhoven

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 januari 2011 uitspraak gedaan over de vaststelling van hogere geluidgrenswaarden door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. Het college had op 19 januari 2010, verzonden op 3 juni 2010, hogere geluidgrenswaarden vastgesteld ten behoeve van een woningbouwplan aan de [locatie] te [plaats]. De appellant, wonend te [woonplaats], heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, die de zaak heeft doorverwezen naar de Raad van State. De appellant betwist de juistheid van het akoestisch onderzoek dat aan het besluit ten grondslag ligt, en stelt dat de verkeersgegevens niet representatief zijn en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende werking van nabijgelegen voorzieningen.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de geldende richtlijnen en dat de verkeersgegevens adequaat zijn verwerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft onderzocht of maatregelen om de geluidsbelasting te verlagen, zoals het aanbrengen van stil asfalt of het omleiden van verkeer, effectief zouden zijn. Het college heeft geconcludeerd dat deze maatregelen niet haalbaar zijn vanwege praktische en verkeerskundige bezwaren.

De appellant heeft verder aangevoerd dat de vaststelling van hogere waarden negatieve gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, het woongenot en parkeerproblemen met zich meebrengt. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat deze aspecten niet relevant zijn voor de toetsing van de geluidgrenswaarden. Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007235/1/M2.
Datum uitspraak: 12 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2010, verzonden op 3 juni 2010, heeft het college hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van het woningbouwplan aan de [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op 15 juli 2010, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift ter verdere behandeling doorgestuurd naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans en P.S.J. Peereboom, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Ligtvast Woningontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. A.J.L. Claassen, advocaat te Eindhoven, en A. Schrameijer, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] stelt, zo begrijpt de Afdeling de beroepsgrond, dat het akoestisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, niet deugt. Hij voert aan dat de verkeersgegevens die in het akoestisch onderzoek tot uitgangspunt zijn genomen, niet representatief zijn. Volgens hem is onvoldoende rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de achtergelegen fitnessstudio, de uitbreiding van het plaatselijke Albert Heijn-filiaal, het verkeer op de nieuwe uitweg aan de Philips de Goedelaan, alsmede de tijdstippen van de geluidsbelasting en de aard van het verkeer.
2.1.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid. Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
2.1.2. Het akoestisch onderzoek, dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is vastgelegd in het door Adviesburo Nieman B.V opgestelde rapport "Geluidsbelasting op de gevel. 20 appartementen [locatie] te Eindhoven" van 3 september 2007 (hierna: het geluidrapport).
In het geluidrapport is vermeld dat het akoestisch onderzoek overeenkomstig het RMV 2006 en de daarin weergegeven standaardrekenmethode II is uitgevoerd. In het geluidrapport is verder vermeld dat is uitgegaan van 2017 als het voor de geluidsbelasting bepalende jaar en dat de verkeersgegevens voor 2017 zijn verkregen van de Milieudienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven. De desbetreffende verkeersgegevens zijn verwerkt in een rekenblad dat is opgenomen in Bijlage 3 van het geluidrapport. Uit het in bijlage 3 opgenomen rekenblad met verkeersgegevens blijkt dat rekening is gehouden met verkeersintensiteiten van lichte, middelzware en zware motorvoertuigen in de dag,- avond als nachtperiode. In zoverre mist het betoog van [appellant] dat in de verkeersgegevens geen rekening is gehouden met de tijdstippen van de geluidsbelasting en de aard van het verkeer, feitelijke grondslag. In hetgeen [appellant] voorts aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in het akoestisch onderzoek gehanteerde verkeersgegevens zodanig afwijken van de werkelijkheid dat daarvan niet mocht worden uitgegaan. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek niet is uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het RMV 2006. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het college niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de uitkomsten van het akoestisch onderzoek.
De beroepsgrond faalt.
2.2. [appellant] voert aan dat het college onvoldoende heeft onderzocht of toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Zo heeft het college volgens [appellant] niet onderzocht of stil asfalt kan worden aangebracht, het verkeer zou kunnen worden omgeleid, of de maximumsnelheid kan worden verlaagd.
2.2.1. Uit artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, volgt dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan deze waarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Uit artikel 83, tweede lid, volgt dat bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Uit artikel 110a, eerste lid, volgt dat burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd zijn tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
Uit artikel 110a, vijfde lid, volgt dat het college slechts toepassing kan geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot de hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.2.2. Het college stelt dat het aanbrengen van stil asfalt ter plaatse, gezien het beperkte akoestische effect daarvan, onvoldoende doeltreffend is. Daarbij stelt het college dat het aanbrengen van stil asfalt praktische bezwaren met zich brengt, omdat er ter plaatse kruisingsvlakken zijn en dit tot gevolg heeft dat stil asfalt vanwege frictie door optrekkende, afremmende en afslaande auto's kapot wordt gereden. Verder stelt het college dat een andere verkeersroutering of verlaging van de maximumsnelheid gelet op de functie en het karakter van de Hoogstraat - een gebiedsontsluitingsweg - bezwaren van verkeerskundige aard ontmoet.
2.2.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college voldoende onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de Hoogstraat van de gevel van de te bouwen woningen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van nadere maatregelen, zodat het college in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen.
De beroepsgrond faalt.
2.3. [appellant] stelt dat als gevolg van het bestreden besluit tot vaststelling van de hogere waarden de luchtkwaliteit verslechtert, het woongenot wordt aangetast en er parkeerproblemen ontstaan.
Het college dient de vaststelling van hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting aan de ter zake relevante bepalingen van de Wet geluidhinder te toetsen. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat luchtkwaliteit, woongenot en parkeerproblemen niet bij die toetsing konden worden betrokken.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] stelt dat niet zeker is dat het woningbouwplan doorgang zal vinden. Hij voert aan dat zijn bezwaren tegen de voor het woningbouwplan verleende bouwvergunning gegrond zijn verklaard en dat het woningbouwplan economisch niet uitvoerbaar is.
Deze gronden hebben betrekking op het besluit tot verlening van de bouwvergunning voor het woningbouwplan. In deze gronden zijn geen concrete argumenten te vinden die de rechtmatigheid van het bestreden besluit tot vaststelling van de hogere waarden kunnen aantasten.
De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] heeft zich voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de over het ontwerp van het besluit naar voren gebrachte zienswijzen. In de considerans van het bestreden besluit is het college ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2010
407-584.