ECLI:NL:RVS:2011:BP1322

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008433/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Haarlem

Op 19 januari 2011 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in de wijk Oosterduin te Haarlem. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem had op 19 maart 2010 locatie OS.02 aangewezen, gelegen op de hoek van de Sleedoornweg en de Daslookweg, voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. Deze beslissing werd door enkele bewoners, aangeduid als appellanten, betwist. Zij stelden dat de locatie ongeschikt was en dat een alternatieve locatie, nabij de Professor van Gilseschool, beter zou zijn. Het college had echter geconstateerd dat de voorgestelde locatie ongeschikt was vanwege verkeersveiligheidsoverwegingen, aangezien de inzamelwagen moeilijk te bereiken zou zijn en gevaarlijke situaties zou kunnen opleveren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid tot de aanwijzing van locatie OS.02 heeft kunnen komen. De Afdeling oordeelde dat de verkeersveiligheid niet in het geding was en dat de afstand tot de inzamelvoorziening, hoewel deze voor enkele woningen iets groter was dan de voorgeschreven 125 meter, in dit geval aanvaardbaar was. De Afdeling heeft vastgesteld dat de locatiekeuze zorgvuldig was afgewogen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de beslissing van het college. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008433/1/M1.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 maart 2010, voor zover hier van belang, heeft het college locatie OS.02, gelegen op de hoek van de Sleedoornweg en de Daslookweg, aangewezen als plaats voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer) ten behoeve van de bewoners van de Bosrankweg 1 en 3, Daslookweg 1, 3 tot en met 12 en 14 en Sleedoornweg 2, 4, 6 en 8 in de wijk Oosterduin te Haarlem.
Bij besluit van 3 augustus 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 27 augustus 2010 en doorgezonden naar de Raad van State, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven en B. Koster, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Haarlem kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 5, zevende lid, mag de loopafstand maximaal 125 meter bedragen waar een inzamelvoorziening of clusterplaats voor huishoudelijk restafval en/of groente-, fruit- en tuinafval aanwezig is nabij een perceel. Het college kan in bijzondere gevallen, zoals praktische belemmeringen in verband met de verkeersveiligheid, de bereikbaarheid van de inzamelvoorziening door het inzamelvoertuig, de aanwezigheid van kabels en leidingen en andere objecten in de openbare ruimte, besluiten dat de afstand tussen de inzamelvoorziening bestemd voor restafval en/of groente-, fruit- en tuinafval, en de desbetreffende percelen meer dan 125 meter bedraagt.
2.1.1. Ten behoeve van de locatiekeuze voor ondergrondse afvalcontainers in Haarlem heeft het college de nota "Procedure invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) vastgesteld.
Volgens de nota dient bij de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden betreffen loopafstand, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, ondergrondse obstakels, parkeerplaatsen, bomen, inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten. De nota vermeldt over de verschillende randvoorwaarden, kort samengevat, het volgende. De container moet voor zowel de inzamelaar als voor de gebruiker voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn en op een veilige wijze kunnen worden bereikt. Bij het bepalen van de locaties dient de ondergrond te worden onderzocht op de aanwezigheid van obstakels, zoals kabels en leidingen. De mogelijkheid tot het omleggen van dergelijke kabels en leidingen wordt betrokken bij de locatiekeuze en afgewogen tegen het kostenaspect. De mogelijkheid tot parkeren dient zoveel mogelijk gerespecteerd te worden en aantasting van het groen dient te worden beperkt. Een laatste randvoorwaarde is dat de situering van de ondergrondse afvalcontainer in beginsel moet passen binnen het straatbeeld. Daarbij dienen containers zoveel mogelijk buiten eventuele zichtlijnen met woningen te worden geplaatst. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de voorgevel van een woning dient een minimumafstand van drie meter te worden gehanteerd.
2.2. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de locatie nummer OS.02.
2.3. [appellanten] betogen dat de aanvankelijk aangewezen locatie nummer OS.01 bij de parkeerplaats in de wijk, nabij de Professor van Gilseschool achter aan de Daslookweg, geschikter is.
2.3.1. De door [appellanten] voorgestelde locatie bij de parkeerplaats aan de Daslookweg bij de Professor van Gilseschool, is volgens het college ongeschikt. Om deze locatie te kunnen bereiken moet, zoals uit een test is gebleken, de inzamelwagen, die ten opzichte van de thans in gebruik zijnde inzamelvoertuigen groter van omvang is, het parkeerterrein aan de Daslookweg oprijden en na leging van de container het parkeerterrein achterwaarts rijdend weer verlaten. Het college acht deze manoeuvre dusdanig nadelig voor de verkeersveiligheid dat deze alternatieve locatie zijns inziens reeds om die reden als ongeschikt moet worden beschouwd.
2.3.2. In de stukken en hetgeen [appellanten] ter zitting naar voren hebben gebracht heeft de Afdeling geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling die het college op dit punt heeft gemaakt. Onder die omstandigheid moet worden geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellanten] voorgestelde alternatieve locatie nummer OS.01 minder geschikt is.
Deze beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat zich op de locatie nummer OS.02 gevaar voor de verkeersveiligheid voordoet tijdens het legen van de container voor met name kinderen die, met hun fietsen komend vanuit de Sleedoornweg, rechtsaf de Daslookweg in willen slaan en daarbij om de inzamelwagen moeten heenrijden. Ook zouden zich gevaarlijke situaties voordoen bij de locatie OS.02 vanwege het komen en gaan van auto's van mensen die hun honden hebben uitgelaten of van plan zijn dit te doen, en van bezoekers van de voetbalvereniging Allience, het aan- en afvoeren van tuinmaterialen voor het nabij gelegen tuinbouwgebied en de aanwezigheid van een knooppunt van het landelijk fietsknooppuntennetwerk.
2.4.1. Het college stelt dat het zicht van andere verkeersdeelnemers niet zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid afneemt. In dat verband wijst het college erop dat het legen van de containers slechts twee keer per week gebeurt en gemiddeld ongeveer twee minuten en maximaal vijf minuten per keer duurt.
2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de locatie van de container zich bevindt aan de Sleedoornweg en dat de inzamelwagen om de container te kunnen bereiken, niet de Daslookweg behoeft in te rijden. Kinderen die vanuit de Sleedoornweg de Daslookweg rechtsaf willen inrijden behoeven niet om de inzamelwagen heen te rijden. Wat de door [appellanten] gestelde gevaren betreft voor de verkeersveiligheid met betrekking tot hondenbezitters, de voetbalvereniging Allience, het tuinbouwgebied en het knooppunt van het landelijk fietsknooppuntennetwerk merkt de Afdeling op dat die situaties zich met name zouden kunnen voordoen op de Daslookweg. De plaatsing van de container op de locatie OS.02 is hierop niet van invloed.
Deze beroepsgrond faalt.
2.5. [appellanten] betogen dat als gevolg van aanwijzing van de locatie OS.02 niet wordt voldaan aan artikel 5, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 omdat de maximale loopafstand van de bewoners van 125 meter wordt overschreden.
2.5.1. Het college stelt dat slechts enkele woningen buiten de maximale loopafstand van 125 meter vallen en dat een overschrijding met slechts enkele meters voor deze woningen kan worden toegestaan.
2.5.2. Uit de stukken is gebleken dat een geringe verschuiving van de geplande locatie in de richting van de betrokken woningen, als gevolg waarvan de maximale loopafstand 125 meter zou bedragen, de manoeuvreerruimte van het inzamelvoertuig en daardoor de verkeersveiligheid vermindert. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat artikel 5, zevende lid, van de Afvalstoffenverordening in bijzondere gevallen een overschrijding van de maximale afstand van 125 meter toestaat, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op goede gronden op het standpunt gesteld dat de overschrijding in dit geval aanvaardbaar is.
Deze beroepsgrond faalt.
2.6. De Afdeling ziet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van de locatie OS.02, gelegen op de hoek van de Sleedoornweg en de Daslookweg in de woonwijk Oosterduin, als locatie voor een ondergrondse afvalcontainer voor de inzameling van huishoudelijk restafval.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
195-209.