201003811/1/R3.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college het wijzigingsplan "De Donk, Den Dungen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2010, waar [appellant], het college, vertegenwoordigd door drs. T. Diebels, werkzaam bij de gemeente, en DKM Projecten B.V., vertegenwoordigd door ir. C. Snoeijs, zijn verschenen.
2.1. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het geldende bestemmingsplan "Kom Den Dungen" dat is vastgesteld op 30 september 2004 en is goedgekeurd op 3 mei 2005. Ingevolge artikel 24.1, onder a, van de voorschriften van dat bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden" en "Woondoeleinden 1" te wijzigen in de bestemming "Centrumdoeleinden" en "Maatschappelijke doeleinden" voor het op de plankaart aangeduide "gebied met wijzigingsbevoegheid 1" waarbij onder andere aan de voorwaarde moet worden voldaan dat de ruimtelijke karakteristiek van het gebied wordt gerespecteerd.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemmingen "Maatschappelijke doeleinden" en "Woondoeleinden 1" voor het perceel aan de Listerstraat 6 te Den Dungen in "Maatschappelijke doeleinden". Met het wijzigingsplan wordt beoogd de uitbreiding van zorginstelling De Donk, bestaande uit 62 appartementen en vier groepswoningen, met een restaurant en een dagbesteding en de oprichting van het gemeenschapshuis het kulturhus De Blauwe Scholk mogelijk te maken. Het plangebied ligt in de onmiddellijke omgeving van bestaande woningen.
2.3. [appellant] heeft bezwaren tegen het wijzigingsplan voor zover het bebouwing van 15 m hoogte mogelijk maakt. Volgens hem is dit in strijd met de ruimtelijke karakteristiek van het gebied omdat het bestemmingsplan ter plaatse bebouwing tot 10 m toeliet. In verband met de bouwhoogte van 15 m vreest [appellant] voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat vanwege de schaduwwerking en aantasting van de privacy door met name het noord-westelijk gelegen deel van de bebouwing die het wijzigingsplan mogelijk maakt. In dat verband betoogt hij dat de omwonenden weliswaar inspraak hebben op een beplantingsplan, maar dat hij veel praktische problemen voorziet. Verder is bij de totstandkoming van het wijzigingsplan volgens hem geen rekening gehouden met de schaduwwerking nu het onderzoek naar de schaduwwerking pas na de ter inzage ligging van het ontwerpplan is opgesteld. Bedoeld onderzoek is onzorgvuldig tot stand gekomen nu er geen rekening is gehouden met de hoogte van het maaiveld dat ongeveer 0,5 tot 1,0 m hoger ligt ter plaatse van de voorziene bebouwing ten opzichte van zijn perceel en de invloed van de zomer- en wintertijd, aldus [appellant].
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan wat betreft bouwvlak en zonering van maximale goot- en nokhoogte juist zo is opgezet dat sprake is van een op maat gesneden bestemming. Er is met name gelet op het bouwvolume, dat aan de ene kant groter is zodat aan de pleinzijde een meer centrumwaardige functie en uitstraling zal komen en dat aan de andere kant meer bescheiden is vanwege de aan die zijde bestaande omliggende woningen, aldus het college.
Ten aanzien van de privacy stelt het college dat het voorliggende wijzigingsplan juist een verbetering is vergeleken met het bestemmingsplan, omdat het bouwvlak thans zes meter verder is gelegen van het perceel van [appellant] en er aan die zijde slechts tot maximaal 5 m hoogte gebouwd mag worden in tegenstelling tot voorheen 12 m. Verder van dit perceel bedraagt de maximale bouwhoogte in het wijzigingsplan 8 m onderscheidenlijk 11 m, aldus het college.
Het college verwijst voorts naar het onderzoeksrapport "Schaduwberekeningen aangepast model De Nieuwe Donk Den Dungen" van 25 november 2009, waaruit naar voren komt dat tussen september en april in het geheel geen schaduwwerking door de voorziene bebouwing zal zijn op het perceel van [appellant]. Het onderzoek is in de periode tussen september en april verricht, omdat deze periode bepalend is voor de schaduwwerking vanwege de laagstaande zon.
2.3.2. Het bestemmingsplan liet ter plaatse van genoemd perceel een bouwhoogte van 12 m toe. Verder is het in de omgeving toegestaan tot 10 m hoog te bouwen en staat er een kerk die een hoogte van 20 m heeft en een toren van 45 m. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing past in de karakteristiek van het gebied.
Het is aannemelijk dat door het realiseren van de voorziene bebouwing de privacy zal worden aangetast. [appellant] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze aantasting zodanig zal zijn dat het college het wijzigingsplan niet had mogen vaststellen. Verder volgt uit artikel 11.1, aanhef en onder g, van de planvoorschriften dat de gronden waarop de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" rust onder andere bestemd zijn voor groen en groenvoorzieningen, zodat beplanting is toegelaten. De beroepsgrond van [appellant] die zich richt tegen de praktische problemen ziet op de uitvoering en kan thans niet aan de orde komen.
Ten aanzien van de gevreesde schaduwwerking wordt overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat voornoemd onderzoek naar de schaduwwerking van de bebouwing onzorgvuldig of anderszins onjuist is. Dat dit onderzoek pas na het ontwerp van het wijzigingsplan is opgesteld doet hieraan niet af. Verder ziet de Afdeling, gelet op de door het college gegeven uitleg met betrekking tot de periode waarin de schaduwwerking is onderzocht, geen aanleiding voor het oordeel dat ook de zomermaanden onderzocht dienden te worden. [appellant] heeft voorts zijn standpunt, dat van een onjuiste hoogte van het maaiveld is uitgegaan, niet met de resultaten van enig onderzoek gestaafd.
2.4. [appellant] vreest dat de verkeersdruk in de Jhr. Van Rijckevorselstraat, waar zijn woning staat, zal toenemen waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Die straat is volgens hem niet geschikt voor zoveel verkeer en de daar aanwezige parkeerplaatsen zijn te klein. Verder is ook meer verkeerslawaai en uitstoot te verwachten.
2.4.1. Het college stelt dat een toename van de verkeersbewegingen inherent is aan de meer centrumwaardige functie die gaat ontstaan, doch dat die toename niet tot een onaanvaardbare verkeersintensiteit zal leiden. In dat verband betoogt het college dat de Jhr. Van Rijkevorselstraat niet de ontsluitingsweg voor het plangebied is. Binnen het plangebied zal de bebouwing waarin het wijzigingsplan voorziet het beste bereikbaar zijn vanaf de parkeergelegenheid aan de kant van de Litserstraat. Verder is het plangebied en de directe omgeving een 30 km/uur gebied, zodat extra verkeerslawaai niet te verwachten is. De voorziene bebouwing is aangemerkt als een niet in betekenende mate bijdragend initiatief waardoor de luchtkwaliteit niet onderzocht hoeft te worden, aldus het college.
2.4.2. Ten aanzien van de toename van de verkeersdruk wordt overwogen dat uit de plantoelichting naar voren komt dat beoogd wordt extra parkeerplaatsen aan de Barbaradael te realiseren. Wellicht zal de aanleg hiervan leiden tot enige toename van de verkeersbewegingen en derhalve tot meer verkeerslawaai en uitstoot, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van geluid of stoffen een gerechtvaardigde vrees bestaat voor overschrijding van de wettelijke voorkeurswaarden respectievelijk grenswaarden. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het realiseren van parkeerplaatsen niet tot een zodanige toename in verkeersbewegingen zal leiden dat sprake is van een onaanvaardbare verkeersintensiteit op de Jhr. Van Rijkevorselstraat. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hieraan geen doorslaggevend gewicht hoeft te worden toegekend.
2.5. Tot slot vreest [appellant] dat de appartementen van de zorginstelling aan een ieder verhuurd gaan worden, omdat in het wijzigingsplan onvoldoende is vastgelegd dat alleen senioren in de appartementen zullen komen. [appellant] vreest dat bij verhuur aan een ieder meer parkeerplaatsen nodig zijn en hierin niet voorzien kan worden. Verder is volgens hem onduidelijk of het verdwijnen van detailhandel invloed heeft op de parkeerbehoefte.
2.5.1. Ingevolge artikel 11, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Kom Den Dungen" zijn de op de plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden (M)" aangewezen gronden onder andere bestemd voor maatschappelijke voorzieningen. Volgens de begripsbepalingen van dat bestemmingsplan wordt onder maatschappelijke voorzieningen verstaan educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levenbeschouwelijke, religieuze voorzieningen, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. Daarmee is voldoende duidelijk bepaald voor welke doeleinden de percelen en de gebouwen op deze percelen mogen worden gebruikt. Het gebruik van de gebouwen voor bewoning door gezinnen is hiermee niet in overeenstemming. Met het college is de Afdeling van oordeel dat tegen gebruik van de voorziene appartementen in strijd met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden", indien dit zou plaatsvinden, handhavend kan worden opgetreden.
Voorts heeft de woningstichting onderzoek laten doen naar de parkeerbehoefte. De resultaten van dit onderzoek staan in het rapport "Parkeeronderzoek Zorgcentrum De Donk" van 1 april 2009. Ten aanzien van de detailhandel heeft het college uitgelegd dat abusievelijk in het ontwerpwijzigingsplan voorschriften voor een dergelijke bestemming waren opgenomen. Die voorschriften zijn echter geschrapt, omdat het college ter plaatse geen detailhandel mogelijk wil maken. In het parkeeronderzoek was reeds uitgegaan van een situatie zonder detailhandel.
2.6. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011