ECLI:NL:RVS:2011:BP1340

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003867/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.F.N. Pikart-van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Berghem Centrum-2009 en bezwaren tegen de bestemming Maatschappelijk en Centrum-2

Op 11 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Oss het bestemmingsplan "Berghem Centrum-2009" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer op 6 december 2010. De appellanten hebben bezwaren geuit tegen de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Centrum-2" in het plan, met name vanwege vrees voor geluidsoverlast en verminderde zonlichttoetreding door de voorziene bebouwing. De raad heeft betoogd dat de bouwhoogte en afstand tot de woningen redelijk zijn en dat de geluidsbelasting binnen de wettelijke normen moet blijven. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bezwaren van de appellanten niet opwegen tegen de noodzaak van stedelijke ontwikkelingen. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad de belangen van de appellanten voldoende heeft afgewogen en dat er geen grond is voor de vrees dat de voorziene bebouwing onaanvaardbare hinder zal veroorzaken. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

201003867/1/R3.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Berghem Centrum-2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, en [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 2] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2010, waar [appellant sub 1], [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door L.A.M. van Oorsouw, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.J. Quax-Kusters, ir. A.G. Kepers-Koornberg en ir. D.W. van Grinsven, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd een juridisch-planologische regeling te bieden om het centrum van Berghem te ontwikkelen tot een samenhangend geheel van voorzieningen.
2.2. [appellante sub 2] en anderen hebben bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" voor de gronden tegenover hun woningen aan de [locatie 1, locatie 2 en locatie 3]. Zij vrezen gelet op de geringe afstand van 17 m tussen hun woningen en het voorziene dorpshuis voor geluidsoverlast door de horeca-activiteiten die daar kunnen gaan plaatsvinden. Verder vrezen zij voor verminderde toetreding van zonlicht door de toegestane bouwhoogte van 11 m van de voorziene bebouwing, die met ontheffing zelfs 12,10 m hoog kan worden.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het centrum stedelijke ontwikkelingen te verwachten zijn, waaronder hoge bebouwing met een stedelijk karakter. De raad betoogt dat de bouwhoogte en de afstand waarin het voorliggend plan voorziet, als redelijk moeten worden beschouwd en derhalve aanvaardbaar. Ten aanzien van de horecafunctie die mogelijk wordt gemaakt betoogt de raad dat de geluidsbelasting de gestelde wettelijke normen niet mag overschrijden.
2.2.2. Met betrekking tot het bezwaar dat de toetreding van zonlicht zal verslechteren, wordt overwogen dat niet kan worden ontkend dat de bebouwing dergelijke gevolgen kan hebben, maar dat niet aannemelijk is dat de vermindering aanzienlijk zal zijn, gelet op de toegestane hoogte en de afstand van de nieuwe bebouwing tot de woningen van [appellante sub 2] en anderen. In aanmerking genomen dat sprake is van een stedelijke omgeving, behoefde de raad aan de eventuele geringe afname van zonlichttoetreding geen doorslaggevende betekenis toe te kennen.
Ten aanzien van de gevreesde geluidsoverlast wordt overwogen dat de voorziene horecafunctie onder de werking valt van wettelijke regelingen waarin algemene regels zijn opgenomen ter voorkoming en beperking van nadelige gevolgen voor het milieu, waaronder geluid. [appellante sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de horecagelegenheid niet zou kunnen voldoen aan de bij of krachtens deze regeling gestelde voorschriften. Uit het voorgaande volgt dat geen grond bestaat voor de vrees dat de voorziene bebouwing met horeca-activiteiten onaanvaardbare hinder voor de omgeving zal veroorzaken.
2.3. [appellante sub 2] en anderen hebben bezwaren tegen het plandeel met de bestemming "Centrum-2" voor de gronden aan de achterzijde en zijkant van hun woningen. Daartoe voeren zij aan dat de toegestane bouwhoogte in combinatie met een bebouwingsdichtheid van 100% ertoe leidt dat de dag- en zonlichttoetreding voor hun woningen onaanvaardbaar zal verminderen.
Voorts komen [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 1] in beroep tegen de gebiedsaanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied 1" voor de gronden tussen de Molenweg, de Sint Willibrordusstraat en de Sportstraat. [appellante sub 2] en anderen voeren aan dat deze wijzigingsbevoegdheid rechtsonzeker is, nu er geen concrete plannen zijn. [appellant sub 1] voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is, nu nog helemaal niet vaststaat dat gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.
De bezwaren van [appellant sub 1] richten zich voorts met name op de percelen [locatie 1, locatie 2 en locatie 3]. Hij betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid mogelijk maakt dat de huizen op genoemde percelen plaats maken voor uitbreiding van de winkelwand waardoor er tot aan de erfgrens gebouwd kan worden. Dit zal tot onevenredige aantasting van zijn privacy leiden. Verder maakt het plan het mogelijk de naast zijn perceel gelegen strook grond als in- en uitrit voor de parkeervoorziening te gaan gebruiken.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de bouwmogelijkheden die gelden voor voornoemde bestemming niet afwijken van het vorige bestemmingsplan. Weliswaar kan tot aan de perceelsgrens tot een hoogte van 12 m gebouwd worden, maar de raad acht niet aannemelijk dat ter plaatse tot die hoogte gebouwd zal gaan worden.
De raad stelt voorts dat de keuze voor een wijzigingsbevoegdheid verband houdt met de grondexploitatiebepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening. Bij een rechtstreekse bestemming had met de grondeigenaren een overeenkomst omtrent het kostenverhaal gesloten dienen te worden of een exploitatieplan opgesteld dienen te worden. Laatstgenoemde optie behoorde niet tot de mogelijkheden, omdat bij de totstandkoming van het plan nog geen duidelijkheid bestond over de financiële haalbaarheid van het plan. Nu er meer grondeigenaren zijn, is een wijzigingsbevoegdheid de meest voor de hand liggende optie. Nog niet duidelijk is hoe de wijzigingsbevoegdheid toegepast zal worden. Daarvoor zijn twee stedenbouwkundige opties opgesteld. In beide opties zal echter niet tot de erfgrens met [appellant sub 1] gebouwd worden, aldus de raad. Stank- en geluidhinder en inschijnend licht zijn volgens de raad inherent aan elk kruispunt en parkeerplaatsen nabij een woning inherent aan een centrum en kunnen niet als onaanvaardbaar worden beschouwd.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
2.3.3. Ingevolge de artikelen 3 en 4 van de planregels, voor zover van belang en verkort weergegeven, zijn de voor "Centrum-1" en "Centrum-2" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, horeca, cultuur en ontspanning, kantoren, dienstverlening, maatschappelijk, wonen, bedrijven en parkeervoorzieningen, waarbij de bestemming "Centrum-1" minder mogelijkheden biedt voor deze functies.
Ingevolge artikel 19, aanhef en onder c, van de planregels zijn burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen voor wat betreft de gronden gelegen binnen de Wro-zone-wijzigingsgebied 1, die de bestemming "Centrum-2" hebben, ten behoeve van de bestemming "Centrum-1" en "Verkeer-Verblijf", mits voldaan wordt aan een aantal, hier niet nader te noemen, voorwaarden.
2.3.4. Ter zitting is gebleken dat de gronden aan de achterzijde en de zijkant van de woningen van [appellante sub 2] en anderen niet volledig zijn bebouwd. Voorts is duidelijk geworden dat de keuze voor een bestemming "Centrum-2", inclusief de bestaande bouwmogelijkheden voor de onbebouwde gedeelten, met de mogelijkheid om deze bestemming te wijzigen in "Centrum-1", bedoeld is om stapsgewijs toe te werken naar een nieuwe situatie die de raad wenselijker acht dan benutting van de bestaande ongebruikte bouwmogelijkheden.
Gelet op de onzekerheden ten tijde van de vaststelling van het plan, die voornamelijk financieel van aard zijn en verband houden met de eigendom van de percelen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een rechtstreekse bestemming voor de nieuwe situatie nog niet mogelijk was. Gelet op artikel 19, aanhef en onder c, van de planregels is duidelijk voor welke percelen de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen en in welke bestemming de geldende bestemming kan worden gewijzigd. Van rechtsonzekerheid is dan ook geen sprake. Of in de toekomst gebruik zal worden gemaakt van die bevoegdheid hoeft niet bij voorbaat vast te staan.
Voor de nieuwe situatie zijn twee stedenbouwkundige plannen ontwikkeld, die zijn opgenomen in het beeldkwaliteitsplan. In de voorwaarden waaraan moet worden voldaan bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is vastgelegd dat de wijziging niet in strijd mag zijn met het Beeldkwaliteitsplan Berghem-Centrum zoals dat is vastgesteld op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Beide plannen laten niet toe dat tot aan de erfgrens van het perceel van [appellant sub 1] wordt gebouwd. Mede gelet op de ligging van het perceel in een centrumgebied is niet aannemelijk gemaakt dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant sub 1]. De door hem gevreesde inkijk vanaf de daktuinen acht de Afdeling niet onaanvaardbaar, omdat deze daktuinen op een afstand van ongeveer 21 m komen te liggen. Ten aanzien van de voorziene parkeervoorziening wordt overwogen dat ook deze voorziening tot een centrumfunctie behoort. Dat dit tot onaanvaardbare stankhinder zal leiden is evenmin aannemelijk gemaakt. Gelet hierop falen de betogen inzake de wijzigingsbevoegdheid.
Ten aanzien van de bestemming "Centrum-2" wordt overwogen dat de raad, in afwachting van de nieuwe ontwikkeling, in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de bestemmingsregeling uit het voorheen geldende plan. Daarvoor is van belang dat een bouwhoogte van 12 m in een centrumgebied niet als uitzonderlijk kan worden aangemerkt. Bij de keuze om aan te sluiten bij de bestemmingsregeling uit het voorheen geldende plan heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat het niet als zodanig bestemmen van de bestaande bouwmogelijkheden tot aanzienlijke schadeclaims zou kunnen leiden, die de financiële haalbaarheid van de gewenste ontwikkeling in gevaar zouden kunnen brengen. Voorts is niet aannemelijk, hoewel niet geheel uitgesloten, dat de nog onbebouwde gedeelten alsnog volledig bebouwd zullen worden, omdat ter plaatse voldoende laad- en losgelegenheid alsmede parkeergelegenheid moet blijven bestaan, in verband met de ter plaatse gevestigde detailhandel. Gelet hierop faalt het betoog inzake de bestemming "Centrum-2".
2.4. Voor zover [appellant sub 1] in zijn beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van de zienswijze wordt overwogen dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.5. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellante sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de desbetreffende plandelen strekken ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
350-661.