201003973/1/M1.
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, in het geding tussen:
de stichting Stichting R.K. Ziekenhuis St. Franciscus, gevestigd te Roosendaal,
appellant,
het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta,
verweerder.
Bij besluit van 15 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, voorschrift 7.6 opgenomen bij de vergunning verleend aan de stichting krachtens artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren voor het lozen van afvalwater via de gemeentelijke riolering van Roosendaal en de afvalwaterpersleiding voor Westelijk Noord-Brabant op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Bath, gemeente Reimerswaal.
Tegen dit besluit heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2010, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De stichting en het dagelijks bestuur hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De stichting en het dagelijks bestuur van het Waterschap Brabantse Delta hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2.1. Ingevolge artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State kan de Afdeling, indien partijen daarvoor toestemming hebben verleend, bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de Afdeling het onderzoek.
2.1.1. Partijen hebben toestemming gegeven om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Gelet hierop en nu overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die zich hiertegen verzetten, doet de Afdeling uitspraak met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of de stichting nog procesbelang heeft bij de behandeling van het beroep.
2.2.1. Bij besluit van 6 december 2010 heeft het dagelijks bestuur het besluit van 15 maart 2010, een nieuw besluit genomen, waarin voorschrift 7.6 is komen te vervallen. De stichting heeft het beroep desondanks gehandhaafd omdat zij eraan hecht dat in rechte komt vast te staan dat voorschrift 7.6 ten onrechte in het bestreden besluit is opgenomen. Dit belang van de stichting, wat daar ook van zij, levert naar het oordeel van de Afdeling geen belang op bij een inhoudelijke beoordeling van het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep. Met het beroep tegen het besluit van 15 maart 2010 kan immers feitelijk niet worden bereikt wat de stichting wenste, nu het bestreden voorschrift 7.6 als gevolg van het besluit van 6 december 2010 is vervallen
2.3. Voor zover de stichting stelt belang bij een uitspraak op het beroep tegen het besluit van 15 maart 2010 te hebben wegens proceskosten, wijst de Afdeling erop dat volgens vaste rechtspraak (onder meer in de uitspraak van 28 maart 2007 in zaak nr.
200604404/1) ook daarin geen procesbelang is gelegen.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Nu het dagelijks bestuur door het intrekken van het besluit van 15 maart 2010 is tegemoetgekomen aan de stichting, dient het op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta tot vergoeding van bij de stichting Stichting R.K. Ziekenhuis St. Franciscus in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: zeshonderdvijfenvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van Waterschap Brabantse Delta aan de stichting Stichting R.K. Ziekenhuis St. Franciscus het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011