ECLI:NL:RVS:2011:BP1350

Raad van State

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004471/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot lagere vaststelling van subsidie en terugvordering voorschotten op basis van de Subsidieregeling milieugerichte technologie

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 januari 2011 uitspraak gedaan over een geschil tussen een appellant en de minister van Infrastructuur en Milieu. De minister had op 10 december 2009 besloten de subsidie, die was verleend op basis van de Subsidieregeling milieugerichte technologie, lager vast te stellen en een deel van de verstrekte voorschotten terug te vorderen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij de Raad van State.

De appellant betoogde dat de minister ten onrechte slechts 50% van de opgegeven loonkosten als subsidiabele kosten had aangemerkt. Hij stelde dat hij voltijds voor het project had gewerkt en dat de loonlijsten van de projectpartner als onderbouwing dienden. De minister daarentegen betoogde dat de administratie van de appellant niet voldeed aan de eisen van het Besluit milieusubsidies, omdat er geen duidelijke en eenvoudige afleesbaarheid van de subsidiabele loonkosten was. Bovendien ontbrak een urenadministratie en een accountantsverklaring, wat volgens de minister noodzakelijk was voor de vaststelling van de subsidiabele kosten.

De Raad van State oordeelde dat de minister terecht had besloten om de subsidie lager vast te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet- en regelgeving, waardoor de minister niet meer dan 50% van de opgegeven loonkosten als subsidiabel kon aanmerken. De beroepsgrond van de appellant faalde, en de Raad van State verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte financiële verantwoording en de noodzaak van een accountantsverklaring bij subsidieaanvragen.

Uitspraak

201004471/1/M1
Datum uitspraak: 19 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009 heeft de minister besloten de op basis van de Subsidieregeling milieugerichte technologie (hierna: de Subsidieregeling) verleende subsidie lager vastgesteld en de verstrekte voorschotten deels teruggevorderd.
Bij besluit van 23 maart 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de minister het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 4 juni 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2009, waarbij [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, bijgestaan door mr. G.E.D. Burki, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 19 mei 2005 is aan [appellant] ten behoeve van een project betreffende het gescheiden inzamelen van plastic afval subsidie verleend van maximaal € 290.067,00. Bij het besluit van 10 december 2009 heeft de minister het bij brief van 27 maart 2009 door [appellant] ingediende vaststellingsverzoek van € 290.066,69 ingewilligd voor een bedrag van € 79.045,34. Van de verstrekte voorschotten ten bedrage van € 232.046,00 is een bedrag van € 153.000,66 teruggevorderd.
2.2. Ingevolge artikel 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de minister voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten op het gebied van het milieubeheer subsidie verstrekken.
Ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van de Subsidieregeling, voor zover hier van belang, worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen:
a de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen en door de subsidieaanvrager gemaakte en betaalde kosten:
1˚ kosten van de aanschaf van machines en apparatuur;
2˚ loonkosten van bij de uitvoering van het project direct betrokken personeel […];
[…]
b een opslag voor algemene kosten ter grootte van 40% van de loonkosten, bedoeld in onderdeel a, onder 2˚.
Ingevolge artikel 15.13, tweede lid, onder e, van de Wet milieubeheer kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling in ieder geval regels gesteld worden omtrent de verplichtingen voor de subsidieontvanger.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van het Besluit milieusubsidies, voor zover hier van belang, is de subsidieontvanger verplicht een administratie te voeren die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de subsidiabele kosten kunnen worden afgelezen.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van het Besluit milieusubsidies voegt de subsidieontvanger bij aanvraag tot subsidievaststelling, voor zover hier van belang:
b. een financiële verantwoording
d. indien de subsidie € 50.000 of meer bedraagt: een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
2.3. [appellant] betoogt het volgende. De minister had alle opgegeven loonkosten, in plaats van slechts 50% van de loonkosten, moeten aanmerken als subsidiabele kosten. Hij is gedurende de looptijd voltijds, in loondienst bij IDcan B.V., voor het project werkzaam geweest. De medewerkers van de projectpartner zijn expliciet voor het project aangenomen en staan ook als zodanig op de loonlijst van de projectpartner. De loonlijsten zijn derhalve de onderbouwing voor de loonkosten, die gemaakt zijn ten behoeve van het project. Het vereiste van een accountantsverklaring wordt te star toegepast door de minister, nu uit de gevoerde administratie duidelijk en eenvoudig af te lezen is welke loonkosten subsidiabel zijn.
2.3.1. De minister betoogt dat de door [appellant] gevoerde administratie niet voldoet aan artikel 10, aanhef en onder d, van het Besluit milieusubsidies, omdat niet op een eenvoudige en duidelijke wijze af te lezen is wat de subsidiabele loonkosten zijn. Dit geldt evenzeer voor de loonkosten van de medewerkers van de projectpartner. Voorts betoogt de minister dat niet is voldaan aan artikel 14, tweede lid, onder b en onder d, van het Besluit milieusubsidies vanwege het ontbreken van een urenadministratie en accountantsverklaring. Derhalve is volgens de minister niet met zekerheid vast te stellen of de werknemers van de projectpartner en [appellant] ook daadwerkelijk alle uren op de loonlijsten aan de uitvoering van het project hebben besteed. De minister heeft, hoewel een bruikbare onderbouwing van de loonkosten ontbreekt, besloten met toepassing van een onzekerheidsfactor 50% van de gevraagde loonkosten voor subsidieverlening in aanmerking te brengen.
2.3.2. De Afdeling is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de financiële verantwoording vanwege het ontbreken van een urenadministratie ontoereikend is. Verder ontbreekt de accountantsverklaring die in een geval als dit bij de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden overgelegd. Derhalve is niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 10, aanhef en onder d, en artikel 14, aanhef en onder b en onder d, van het Besluit milieusubsidies.
In aanmerking genomen dat de verplichtingen tot financiële verantwoording en tot het overleggen van een accountantsverklaring als doel hebben dat de subsidiabele kosten met zekerheid kunnen worden vastgesteld zodat subsidiegelden op een juiste manier besteed worden, is er geen grond voor het oordeel dat de minister ten onrechte heeft besloten om niet meer dan 50% van de opgegeven loonkosten als subsidiabele loonkosten aan te merken.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] betoogt dat de kosten van de projectpartners die zij voor eigen rekening hebben genomen, logischerwijs ontbreken in de administratie van IDcan B.V. Al deze kosten dienen volgens [appellant] aangemerkt te worden als subsidiabele kosten, nu zij gemaakt zijn ten behoeve van het project.
2.4.1. De minister stelt dat kosten van kapitaalgoederen, hulpmiddelen en derden als subsidiabele kosten worden aangemerkt voor zover deze onderbouwd zijn met facturen en betaalwijzen. Voor een aantal kosten gemaakt door de projectpartners ontbreekt de juiste onderbouwing, aldus de minister. Derhalve zijn deze kosten niet aangemerkt als subsidiabele kosten.
2.4.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld, dat voor zover de kosten gemaakt door derden niet zijn onderbouwd met facturen en de wijze van betaling, niet is voldaan aan de verplichting van artikel 14, aanhef en onder b, van het Besluit milieusubsidies. De ter zitting toegelichte stelling van [appellant] dat sommige leveranciers in verband met het ontbreken van middelen om hen te betalen, projectpartner zijn geworden, is geen afdoende verklaring voor het ontbreken van facturen en betaalbewijzen. Het betoog faalt.
2.5. Het vorenstaande in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de subsidie vast te stellen op een bedrag van € 79.045,34. Voorts biedt hetgeen [appellant] aanvoert, geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid de teveel verstrekte voorschotten heeft kunnen terugvorderen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011
191-688