ECLI:NL:RVS:2011:BP2054

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910111/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bestemmingsplan Kernen 1e herziening door de gemeente Zederik

Op 28 september 2009 heeft de raad van de gemeente Zederik het bestemmingsplan "Kernen 1e herziening" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn [appellante sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3]. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 23 december 2010. De appellanten hebben hun beroepen ingediend op verschillende data, waarbij [appellante sub 1] op 24 december 2009, [appellanten sub 2] op 7 januari 2010 en [appellant sub 3] ook op 7 januari 2010 beroep hebben ingesteld. De appellanten hebben hun beroepen aangevuld met aanvullende stukken in februari 2010.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat zij op een afstand van ongeveer 120 meter van het plangebied woont en geen direct zicht heeft op de gronden binnen het plangebied. Hierdoor is haar beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Voor [appellanten sub 2] geldt dat zij geen zienswijzen hebben ingediend tegen het ontwerpplan met betrekking tot de paardenbak op hun perceel. Dit leidt er eveneens toe dat hun beroep niet-ontvankelijk is.

Tot slot heeft [appellant sub 3] geen zienswijze ingediend die betrekking heeft op het ontwerpplan, waardoor ook zijn beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad van State heeft in zijn beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.

Uitspraak

200910111/1/R1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Zederik,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2009, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, beroep ingesteld.
[appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 februari 2010. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar [appellante sub 1], in persoon, [appellanten sub 2], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G. Golstein, werkzaam bij Golstein Juridisch Advies en Incasso, en de raad van de gemeente Zederik, vertegenwoordigd door mr. J. Steenhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan voorziet in reparatie van onderdelen van het bestemmingsplan "Kernen".
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. [appellante sub 1] woont op een afstand van ongeveer 120 meter van het plangebied voor de kern Lexmond. Vanuit haar woning heeft zij geen direct zicht op gronden binnen het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de desbetreffende plandelen mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellante sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt.
De conclusie is dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), geen beroep kan instellen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.4. In hun zienswijze zijn [appellanten sub 2] opgekomen tegen de toekenning van de bestemming "Tuinen" aan de gronden van hun perceel aan de [locatie 1] te [plaats] waarop een paardenstal, een carport, een overkapping, een hooihok en een kippenhok zijn gerealiseerd, voor zover deze bouwwerken niet als zodanig zijn bestemd. In het beroepschrift komen [appellanten sub 2] op tegen het niet als zodanig bestemmen van de op hun perceel gelegen paardenbak.
2.4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
[appellanten sub 2] hebben tegen het ontwerpplan geen zienswijzen naar voren gebracht met betrekking tot de paardenbak. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellanten sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij hierover geen zienswijzen hebben ingebracht. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.5. Gedurende de termijn van ter inzage legging van het ontwerpplan heeft [appellant sub 3] een brief, gedateerd 28 april 2009, aan de gemeente Zederik gezonden met de volgende aanhef: "Bouwvergunning BV2002/115. Ons schrijven d.d. 29 oktober 2007. Verzoek tot aanvullende verlenging bouwvergunning loods op mijn perceel [locatie 2], [plaats]. In deze brief verzoekt [appellant sub 3] de raad niet over te gaan tot intrekking van de bouwvergunning, nu de fundering reeds is gelegd en hij kampt met financiële problemen, waardoor hij de loods niet reeds heeft kunnen voltooien. Hij verzoekt daarbij om een aanvullende verlenging van de termijn waarbinnen de loods voltooid kan worden. In de bewoordingen van deze brief kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden dat [appellant sub 3] beoogde op te komen tegen het ontwerpplan. Het enkele feit dat [appellant sub 3] bij brief van 24 november 2006 had ingesproken tegen het voorontwerpplan, maakt dit niet anders. Het beroep van [appellant sub 3] tegen de vaststelling van het plandeel met betrekking tot het perceel [locatie 2] te [plaats], steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
2.5.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Proceskostenveroordeling
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
270-673.