ECLI:NL:RVS:2011:BP2074

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005619/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huurtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de Belastingdienst de huurtoeslag van [appellant sub 1] voor het jaar 2007 op nihil heeft gesteld en een terugvordering van € 1.525,00 heeft gedaan. De Belastingdienst heeft dit besluit genomen op basis van het oordeel dat [appellant sub 1] een te hoog inkomen had om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Dit leidde tot hoger beroep van zowel [appellant sub 1] als de Belastingdienst.

De Raad van State heeft de zaak op 26 januari 2011 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat de Belastingdienst bij de vaststelling van de draagkracht voor huurtoeslag het verzamelinkomen moet volgen zoals dat door de belastinginspecteur is vastgesteld. De Belastingdienst heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij [appellant sub 1] had moeten horen, omdat het inkomen al was vastgesteld door de belastinginspecteur. De Afdeling oordeelt dat de Belastingdienst niet gehouden was om [appellant sub 1] te horen, omdat het terugvorderingsbesluit van het Uwv niet relevant was voor de beoordeling van de huurtoeslag.

De Raad van State verklaart het hoger beroep van de Belastingdienst gegrond en dat van [appellant sub 1] ongegrond. De uitspraak van de rechtbank Groningen wordt vernietigd en het beroep van [appellant sub 1] wordt ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201005619/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) van 19 april 2010 in zaak nr. 09/818 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de Belastingdienst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft de Belastingdienst de aan [appellant sub 1] voor het jaar 2007 toegekende huurtoeslag op nihil gesteld, en het voorschot voor dat jaar ten bedrage van € 1.525,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 16 september 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2010, verzonden op 29 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 8 juni 2010, en de Belastingdienst bij brief, bij de Raad van State per fax ingekomen op 10 juni 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft de gronden aangevuld bij brief van 5 juli 2010. De Belastingdienst heeft dat gedaan bij brief van 23 juni 2010.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 21 december 2010.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, zoals dat luidde ten tijde van belang, is het toetsingsinkomen, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is of wordt opgenomen of zoals dat bij beschikking is of wordt vastgesteld.
2.2. De Belastingdienst heeft aan het besluit van 14 oktober 2008 ten grondslag gelegd dat [appellant sub 1] voor het jaar 2007 een te hoog inkomen heeft genoten om voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
2.3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat ten onrechte van het horen van [appellant sub 1] is afgezien, nu zij de hoogte van haar inkomen gemotiveerd heeft betwist, heeft miskend dat hij gehouden is van het inkomen, zoals dit door de belastinginspecteur is vastgesteld, uit te gaan.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat niet vaststaat dat, indien het terugvorderingsbesluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) van 7 december 2007 bij de vaststelling van de hoogte van haar inkomen wordt betrokken, zij geen aanspraak heeft op huurtoeslag.
2.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr.
200908038/1/H2), dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan de aanspraak op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals bij de aanslag in de inkomstenbelasting aangenomen, in aanmerking te worden genomen. De Belastingdienst was bij de bepaling van de draagkracht gehouden de aanslag inkomstenbelasting, zoals die door de inspecteur voor de inkomstenbelasting is vastgesteld, te volgen. Voorts is het gestelde terugvorderingsbesluit van het Uwv geen bestanddeel dat ingevolge artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag op verzoek buiten beschouwing wordt gelaten. Gelet hierop, en op de naar voren gebrachte bezwaren, heeft de Belastingdienst [appellant sub 1] niet hoeven horen op het door deze gemaakte bezwaar. Het betoog van de Belastingdienst slaagt. Nu bij de vaststelling van het verzamelinkomen geen rekening mocht worden gehouden met het gestelde terugvorderingsbesluit van het Uwv, faalt het betoog van [appellant sub 1].
2.6. Het door de Belastingdienst ingestelde hoger beroep is gegrond, dat van [appellant sub 1] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank behoort te doen, zal de Afdeling het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door [appellant sub 1] ingestelde hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het door de Belastingdienst/Toeslagen ingestelde hoger beroep gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 april 2010 in zaak nr. 09/818;
IV. verklaart het in die zaak door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
85-616.