ECLI:NL:RVS:2011:BP2084

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005578/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake bouwvergunning en vrijstelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep door de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 25 mei 2010 geoordeeld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk was omdat het beroepschrift na afloop van de termijn was ingediend. Dit beroepschrift was ingediend naar aanleiding van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bussum, dat op 10 november 2008 een vrijstelling en bouwvergunning had verleend voor het uitbreiden van de woning van [appellant]. Echter, op 19 maart 2009 herroept het college dit besluit na bezwaar van [belanghebbende] en weigert het opnieuw vrijstelling en bouwvergunning te verlenen.

[appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het besluit op bezwaar niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Hij beweert dat het college het besluit naar het verkeerde adres heeft verzonden, ondanks dat hij een wijziging van zijn correspondentieadres had doorgegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het college er in beginsel van uit mocht gaan dat het opgegeven correspondentieadres correct was. De rechtbank concludeert dat de brief van [appellant] van 21 januari 2009 niet als een adreswijziging kan worden aangemerkt, omdat deze brief niet duidelijk aangeeft dat het correspondentieadres gewijzigd moest worden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 januari 2011 behandeld. Na het horen van de argumenten van beide partijen, heeft de Afdeling geoordeeld dat het beroepschrift van [appellant] na afloop van de beroepstermijn is ontvangen en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. Daarom bevestigt de Afdeling de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201005578/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 mei 2010 in zaak nr. 09/2200 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bussum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2008 heeft het college aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning aan de achterzijde op het perceel [locatie 1] te Bussum.
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft het college het door [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 10 november 2008 herroepen en alsnog geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning.
Bij mondelinge uitspraak van 25 mei 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 31 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Dit proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Schuit, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is verschenen [belanghebbende], bijgestaan door mr. E.R. Koster, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, voor zover thans van belang, wordt de beslissing op het bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ontvangen. Volgens hem is het besluit op bezwaar niet op de juiste wijze bekend gemaakt doordat het college dat besluit naar het verkeerde adres heeft verzonden. In dat verband stelt hij dat hij zowel mondeling als schriftelijk een wijziging van zijn correspondentieadres heeft doorgegeven.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2008, zaak nr.
200802411/1) mag een bestuursorgaan er in beginsel van uitgaan dat een opgegeven correspondentieadres, in dit geval [locatie 2] te Bussum, juist is. [appellant] stelt dat hij bij brief van 21 januari 2009 het nieuwe correspondentieadres, te weten het adres [locatie 1] te Bussum, aan het college heeft doorgegeven. De brief is een weergave van een aantal voorstellen dat [appellant] aan de bewoners van Prins Mauritslaan 13 heeft gedaan en is ter kennisgeving aan het college gezonden. Aan die brief heeft het college niet een wijziging van het correspondentieadres kunnen ontlenen, nu daaruit in het geheel niet blijkt dat daarbij is beoogd het eerder uitdrukkelijk als correspondentieadres opgegeven adres [locatie 2] te wijzigen en dat de vermelding van het adres [locatie 1] derhalve meer betreft dan de enkele vermelding van het adres waarop de bouwaanvraag ziet. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat die brief niet als adreswijziging kan worden aangemerkt. Daarvoor bestond te minder reden nu het gebruik van het eerder opgegeven correspondentieadres tot dan toe nooit problemen had opgeleverd. In de stelling van [appellant] dat hij de adreswijziging ook mondeling heeft doorgegeven, heeft de rechtbank terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat het besluit op bezwaar niet op juiste wijze bekend is gemaakt. Het college heeft die stelling gemotiveerd weersproken en [appellant] heeft geen concrete gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat hij dit daadwerkelijk heeft gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het besluit op bezwaar met de verzending naar het adres [locatie 2] op juiste wijze bekend is gemaakt als bedoeld in artikel 7:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat het beroepschrift van [appellant] tegen dat besluit na afloop van de beroepstermijn is ontvangen. Nu [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, heeft de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
457-672.