ECLI:NL:RVS:2011:BP2086

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005693/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag na vaststelling gezamenlijke aanspraak

In deze zaak heeft de Belastingdienst op 29 juni 2008 de zorgtoeslag van [wederpartij] voor het jaar 2006 definitief op nihil gesteld en het uitgekeerde voorschot van € 403,00 teruggevorderd. Dit besluit werd genomen omdat de Belastingdienst van mening was dat [wederpartij] en zijn partner gezamenlijk al zorgtoeslag hadden ontvangen. Na een bezwaarprocedure, waarin de Belastingdienst het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaarde, heeft de rechtbank Groningen op 19 april 2010 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van de Belastingdienst vernietigd. De Belastingdienst heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 21 december 2010 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de Belastingdienst terecht heeft gesteld dat [wederpartij] en zijn partner gezamenlijk aanspraak op zorgtoeslag hebben. De wetgeving, met name de Wet op de zorgtoeslag en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, stelt dat partners gezamenlijk één aanspraak op zorgtoeslag hebben. De Raad heeft vastgesteld dat [wederpartij] en zijn partner van 1 augustus 2005 tot 26 mei 2009 op hetzelfde adres stonden ingeschreven en fiscaal partner waren in de jaren 2006 en 2007.

De Raad van State heeft het hoger beroep van de Belastingdienst gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 16 september 2009 ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.

Uitspraak

201005693/1/H2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) van 19 april 2010 in zaak nr. 10/82 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2008 heeft de Belastingdienst de aan [wederpartij] voor het jaar 2006 toegekende zorgtoeslag definitief op nihil gesteld en het aan hem voor dat jaar uitgekeerde voorschot ten bedrage van € 403,00 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 16 september 2009 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2010, verzonden op 29 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst bij faxbrief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juni 2010.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 21 december 2010.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 12 november 2007 heeft de Belastingdienst een gezamenlijke aanspraak op zorgtoeslag voor het jaar 2006 van [wederpartij] en diens partner definitief vastgesteld.
2.2. Aan het besluit van 29 juni 2008 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] voor het jaar 2006 geen aanspraak heeft op zorgtoeslag, nu hem en zijn partner gezamenlijk reeds zorgtoeslag is toegekend.
2.3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat [wederpartij] en zijn partner gezamenlijk aanspraak op zorgtoeslag hebben en deze toeslag is toegekend, zodat de zorgtoeslag voor [wederpartij] terecht op nihil is gesteld. Voorts heeft zij volgens de dienst miskend dat van het horen van [wederpartij] mocht worden afgezien.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt), heeft, indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, die verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), is, voor zover thans van belang, de partner van de belanghebbende degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 voor het berekeningsjaar kiest voor kwalificatie als partner van de belanghebbende.
2.3.2. Het betoog slaagt. In de gemeentelijke basisadministratie waren [wederpartij] en zijn partner van 1 augustus 2005 tot 26 mei 2009 op hetzelfde adres ingeschreven en uit de aanslagen inkomstenbelasting 2006 en 2007 valt af te leiden dat zij in die jaren elkaars fiscaal partner waren. Onder die omstandigheden heeft de Belastingdienst de partner terecht aangemerkt als partner in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wzt, worden [wederpartij] en zijn partner geacht gezamenlijk één aanspraak op zorgtoeslag te hebben. Nu de Belastingdienst bij besluit van 12 november 2007 een gezamenlijke aanspraak op zorgtoeslag voor het jaar 2006 aan [wederpartij] en zijn partner heeft toegekend, heeft hij de aan [wederpartij] voor dat jaar afzonderlijk toegekende zorgtoeslag terecht op nihil gesteld en het voorschot voor dat jaar teruggevorderd. Onder die omstandigheden heeft de Belastingdienst voorts, lettend op de naar voren gebrachte bezwaren, van het horen van [wederpartij] daarop mogen afzien.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [wederpartij] tegen het besluit van 16 september 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door de Belastingdienst/Toeslagen ingestelde hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 19 april 2010 in zaak nr. 10/82;
III. verklaart het in die zaak door [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
85-616.