ECLI:NL:RVS:2011:BP2088

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006241/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • C.W. Mouton
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van documenten door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 mei 2010. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 maart 2009 vernietigd, waarin de bezwaren van [appellant] tegen eerdere besluiten van 21 augustus en 11 september 2008 niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat er geen procesbelang meer was, omdat het college na de bezwaren alsnog documenten openbaar had gemaakt. Het college had de kosten van de bezwaarprocedure moeten vergoeden.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college de besluiten van 21 augustus en 11 september 2008 had herroepen door de openbaarmaking van documenten. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2009 in stand had gelaten. De Afdeling herroept de besluiten van 21 augustus en 11 september 2008 voor zover daarbij documenten zijn geweigerd die nadien alsnog openbaar zijn gemaakt. Tevens bevestigde de Afdeling de uitspraak voor het overige en gelastte het college om het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van bestuursorganen om informatie openbaar te maken, evenals de noodzaak om bezwaren van burgers serieus te nemen en correct te behandelen.

Uitspraak

201006241/1/H3.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 mei 2010 in zaak nr. 09/1577 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 heeft het college [appellant] op zijn verzoek informatie verstrekt.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college de door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op 12 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2009 vernietigd, het college veroordeeld in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit voor het overige in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2011, waar het college, vertegenwoordigd door R.M. de Groot, werkzaam bij de provincie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen.
Ingevolge artikel 10:3, derde lid, voor zover thans van belang, wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
Ingevolge artikel 10:11, eerste lid, kan een bestuursorgaan bepalen dat door hem genomen besluiten namens hem kunnen worden ondertekend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet.
Ingevolge het tweede lid moet in dat geval uit het besluit blijken, dat het door het bestuursorgaan zelf is genomen.
2.2. [appellant] heeft het college verzocht om alle informatie betreffende HAK B.V., Jonker Fris B.V. en Neerlands Glorie B.V. in relatie met de gebieden milieu, ruimtelijke ordening, economische zaken en werkgelegenheid over de periode 1 januari 2005 tot 17 juli 2008, de datum van zijn verzoek. Na zich aanvankelijk op het standpunt te hebben gesteld dat het verzoek onvoldoende duidelijk was, heeft het college [appellant] bij besluit van 21 augustus 2008 een aantal documenten doen toekomen. Daarbij heeft het college medegedeeld dat inzake de in het verzoek genoemde regelgeving hem geen documenten bekend zijn en dat hij op de in het verzoek genoemde gebieden economische zaken en werkgelegenheid geen bevoegdheden heeft en derhalve niet over dossiers beschikt. De andere gevraagde documenten zijn het college niet bekend, zodat het die niet openbaar kan maken. Bij besluit van 11 september 2008 heeft het college wederom een aantal documenten aan [appellant] verstrekt en antwoord gegeven op een aantal door hem gestelde vragen. Tijdens de bezwaarfase heeft het college [appellant] inzage gegeven in alle stukken die een relatie hebben met het bedrijf HAK B.V.. Na de inzage zijn die stukken in kopie aan [appellant] verstrekt. Vervolgens heeft [appellant] gesteld dat een groot aantal documenten ontbrak. Na het doorzoeken van het archief heeft het college alsnog vier documenten aan [appellant] verstrekt.
Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college de bezwaren van [appellant] tegen de besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het zich op het standpunt gesteld dat het alle beschikbare documenten aan [appellant] heeft verstrekt, zodat het procesbelang van [appellant] is komen te ontvallen.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken van enig aan het besluit van 24 maart 2009 klevend bevoegdheidsgebrek. Zij heeft dit besluit evenwel vernietigd omdat het college ten onrechte de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het college heeft eerst naar aanleiding van de door [appellant] gemaakte bezwaren alsnog op verschillende momenten diverse documenten openbaar gemaakt. Daarmee heeft het de besluiten van 21 augustus en 11 september 2008 herroepen, waarmee de onrechtmatigheid daarvan is gegeven. Het college had de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, moeten vergoeden, aldus de rechtbank.
Vervolgens heeft zij bezien of aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In dat verband heeft zij [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat het college het advies van de hoor- en adviescommissie van 17 maart 2009 niet aan het besluit van 24 maart 2009 ten grondslag mocht leggen, nu niet is gebleken dat [appellant] in bezwaar onvoldoende in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt naar voren te brengen. Voorts heeft de rechtbank de stelling van het college dat het alle beschikbare documenten openbaar heeft gemaakt en dat er niet meer documenten aanwezig zijn, niet ongeloofwaardig geacht. Hoewel het college in ieder geval tot de hoorzitting van 3 november 2008 [appellant] weinig behulpzaam is geweest, heeft het zich daarna voldoende ingespannen om alsnog te voldoen aan het verzoek. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er nog meer binnen het bereik van zijn verzoek vallende documenten onder het college berusten. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover het de weigering betreft om meer documenten openbaar te maken dan reeds is geschied.
2.4. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ten aanzien van het besluit van 24 maart 2009 en de besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 sprake is van een zogenoemd ondertekeningsmandaat, als bedoeld in artikel 10:11 van de Awb, en niet van een beslismandaat, als bedoeld in artikel 10:1 van de Awb. Verder heeft de rechtbank miskend dat het besluit van 24 maart 2009 in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Awb omdat de betrokken ambtenaar zowel de besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 als het besluit van 24 maart 2009 heeft genomen.
2.4.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat gezien de bewoordingen bij de ondertekening van het besluit van 24 maart 2009 - "Overeenkomstig het door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant genomen besluit, namens deze" - moet worden aangenomen dat het is genomen door het college en niet door de ambtenaar die dat besluit heeft ondertekend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een beslismandaat, als bedoeld in artikel 10:1 van de Awb niet aan de orde is. Reeds gelet hierop bestaat geen strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb.
2.5. [appellant] betoogt vervolgens dat het college in strijd met artikel 7, tweede lid, van de Verordening behandeling bezwaar- en beroepschriften provincie Noord-Brabant geen verweerschrift heeft ingediend bij de adviescommissie inzake zijn bezwaar tegen het besluit van 11 september 2008.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. Het aanvullende verweerschrift van het college van 20 januari 2009 had, gelet op de stand van de procedure op dat moment, eveneens betrekking op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 11 september 2008.
2.6. Tot slot betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat niet alle documenten aan hem zijn verstrekt. Volgens [appellant] is het niet geloofwaardig dat er niet meer documenten zijn en heeft hij wel degelijk aannemelijk gemaakt dat er meer stukken moeten zijn.
2.6.1. Dit betoog faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht met verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2006 in zaak nr.
200509349/1overwogen dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en die mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de stelling van het college dat er niet meer documenten onder hem berusten dan die het reeds heeft openbaar gemaakt, niet ongeloofwaardig is en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toch nog bepaalde documenten onder het college berusten.
2.7. Ambtshalve overweegt de Afdeling tot slot als volgt. Het besluit van 24 maart 2009 strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van [appellant] wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college eerst naar aanleiding van de door [appellant] gemaakte bezwaren op verschillende momenten diverse documenten openbaar heeft gemaakt, dat het daarmee de besluiten van 21 augustus en 11 september 2008 heeft herroepen en dat daarbij de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren wegens het ontbreken van belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de besluiten niet past, nu de onrechtmatigheid daarvan is gegeven door de herroeping, en dat het college tot een vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar had moeten komen. Uit dat onbestreden oordeel volgt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit, te weten de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren, niet in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank had, zelf voorziend, de besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 moeten herroepen en op die grond de kosten van de bezwaarprocedure moeten vergoeden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2009 in stand heeft gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de besluiten van 21 augustus 2008 en 11 september 2008 alsnog herroepen voor zover daarbij is geweigerd documenten openbaar te maken die nadien alsnog openbaar zijn gemaakt. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.9. Van proceskosten in hoger beroep die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 mei 2010 in zaak nr. 09/1577, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2009 in stand zijn gelaten;
III. herroept de besluiten van 21 augustus 2008, kenmerk 1440980, en 11 september 2008, kenmerk 1446850, voor zover daarbij is geweigerd documenten openbaar te maken die nadien alsnog openbaar zijn gemaakt;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011
419.