201002126/1/R2.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Goes (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Goes,
de raad van de gemeente Goes,
verweerder.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Aardebolleweg en fietspad Kwistenburg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door M. Jonker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is het Waterschap Zeeuwse Eilanden, vertegenwoordigd door A.M.C. Landré, werkzaam bij het waterschap, als partij gehoord.
2.1. Het plan voorziet in de verlenging van de Aardebolleweg en in de aanleg van een fietspad bij Wolphaartsdijk.
2.2. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft vastgesteld voor zover dit de verlenging van de Aardebolleweg betreft. Ze voeren aan dat de aanleg van de weg zal leiden tot een toename van het verkeer waardoor het woongenot van de bewoners aan de noordelijke route zal worden aangetast. Tevens hebben ze geen vertrouwen in het handhavingsbeleid van de maximum snelheid van 60 km/uur op de Aardebolleweg. Voorts betogen ze dat door de toename van het verkeer de norm van 48 dB uit de Wet geluidhinder zal worden overschreden.
[appellanten sub 2] voeren aan dat de raad onvoldoende is ingegaan op het door hen aangedragen voorstel om de Aardebolleweg bij de aansluiting op de Nazareth te verleggen. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen verkeerskundige maatregelen zijn genomen ter hoogte van zijn woning om de verkeersoverlast te verminderen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen extra voorzieningen of maatregelen getroffen hoeven te worden aangezien geen sprake is van een toename van het geluidsniveau van meer dan 2 dB waardoor de Wet geluidhinder niet van toepassing is op het plan.
Met betrekking tot het voorstel van [appellanten sub 2] om een slinger in de weg aan te brengen zodat eventuele overlast kan worden verminderd stelt de raad zich op het standpunt dat ten tijde van het vaststellen van het plan niet zeker was of dit haalbaar en uitvoerbaar was, zodat dit niet in het plan is meegenomen.
2.2.2. In het kader van de vaststelling van het plan is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de plantoelichting. Hieruit blijkt dat geen sprake is van een toename van 2 dB of meer van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting waardoor er geen sprake is van een reconstructie van een weg als neergelegd in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Anders dan [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] menen is de Wet geluidhinder in het onderhavige geval derhalve niet van toepassing.
Uit de plantoelichting blijkt dat het plan niet zal leiden tot een verhoging van de geluidbelasting. Tevens is niet aannemelijk geworden dat de verlenging van de Aardebolleweg tot een uit oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare situatie ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] zal leiden.
Ten aanzien van de vrees dat tegen overschrijding van de maximum snelheid van 60 km/uur niet zal worden opgetreden, overweegt de Afdeling dat dit ziet op de handhaving van de ter plaatse geldende verkeersregels. Dat aspect kan in deze procedure niet aan de orde komen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
2.2.3. De Afdeling stelt vast dat de kruising Aardebolleweg/Nazareth en de Aardebolleweg ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] buiten het plangebied liggen. Voor zover de betogen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] zo moeten worden gelezen dat deze gronden ten onrechte buiten de plangrens zijn gehouden, overweegt de Afdeling dat gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen de kruising Aardebolleweg/Nazareth en het plangebied tenminste 1,5 kilometer bedraagt en de afstand tussen de Aardebolleweg ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] en het plangebied tenminste 1 kilometer bedraagt en het plan, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.2.2., geen onevenredige gevolgen heeft voor de woningen aan deze delen van de Aardebolleweg.
Hoewel het voorstel van [appellanten sub 2] inzake de aanpassing van de Aardebolleweg bij de aansluiting op de Nazareth, naar ter zitting is bevestigd, in verregaande staat van onderhandeling is, bestaat gelet op het voorgaande derhalve geen grond voor het oordeel dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen zonder daarin de gronden ter plaatse van de kruising en de gronden ter plaatse van de woning van [appellant sub 1] op te nemen.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat een rondweg langs de oostelijke kant van Wolphaartsdijk een betere oplossing is, mede omdat de keuze voor de noordelijke variant slechts van tijdelijke aard is. Dit volgt ook uit het verkeerskundig onderzoek, aldus [appellant sub 1].
Tevens betoogt hij dat door de aanleg van de weg de broedhabitats van soorten die op de rode lijst staan verloren gaan.
Daarnaast voert hij aan dat het gemeentebestuur een onzorgvuldige procedure heeft gevolgd aangezien de in 2005 afgenomen enquête met betrekking tot de wijze van ontsluiting suggestieve vragen bevatte, het gemeentebestuur niet is ingegaan op het in 2004 door omwonenden ingediende bezwaar en bovendien het waterschap vooruitlopend op de vaststelling van het plan begonnen is met de aankoop van de gronden.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gelet op het verkeerskundig onderzoek, anders dan [appellant sub 1] aanvoert, geconcludeerd kan worden dat de gekozen route het beste alternatief is.
Verder stelt de raad zich op het standpunt dat op grond van het onderzoek van bureau Waardenburg met betrekking tot de effecten van het plan op beschermde soorten geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen werkzaamheden geen significant effect hebben op de aanwezige flora en fauna.
De raad stelt zich verder op het standpunt dat de door [appellant sub 1] genoemde procedurele aspecten geen betrekking hebben op het in deze procedure aan de orde zijnde besluit nu deze aspecten hebben plaatsgevonden voordat het ontwerpplan ter inzage is gelegd.
2.3.2. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wro, voor zover hier van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. De procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan vangt derhalve aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu de door [appellant sub 1] bedoelde onzorgvuldigheid, wat daar verder ook van zij, heeft plaatsgevonden voor de ter inzage legging van het ontwerpplan, maakt het derhalve geen deel uit van de in de Wro geregelde procedure. Het bezwaar aangaande de onzorgvuldige procedure kan daardoor geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten.
2.3.3. De vragen of voor de uitvoering van een bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van de plannen in de weg staat.
Uit de toelichting van het plan blijkt dat door de voorgenomen ingrepen geschikte broedhabitats voor de patrijs, veldleeuwerik en graspieper verloren zullen gaan. [appellant sub 1] heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat die omstandigheid een beletsel voor de uitvoerbaarheid van het plan vormt. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich, ondanks die omstandigheid, niet op voorhand in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.3.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
[appellant sub 1] heeft door middel van zijn zienswijze ingebracht dat een route langs de oostzijde van Wolphaartsdijk zijn voorkeur heeft. Anders dan [appellant sub 1] ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het alternatief om een route aan de oostkant van het dorp te ontwikkelen niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken nu de raad in de zienswijzennota is ingegaan op het door [appellant sub 1] aangedragen alternatief. Bovendien blijkt uit het rapport 'Recreatieslag Wolphaartsdijk, verkeerskundige onderbouwing' van de gemeente Goes van april 2008 dat door de raad bij de vaststelling van het plan is betrokken, dat daarin tevens de voor- en nadelen van een oostelijke variant van de route zijn onderzocht. Tevens heeft de raad ter zitting bevestigd dat de gekozen variant, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet van tijdelijke aard is. Door aan de belangen gediend met het realiseren van de gekozen route meer gewicht toe te kennen dan aan eventuele voordelen van een oostelijk alternatief, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling, gegeven de beleidsvrijheid, geen onredelijke afweging gemaakt.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011