201005365/1/H1.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Doetinchem (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) van 21 april 2010 in zaak nr. 09/1308 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem (hierna: het college).
Bij besluit van 24 juli 2008 heeft het college aan [belanghebbende] lichte bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een aanwijzingsbord (reclamebord) op het perceel aan de [locatie] te Doetinchem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 24 juli 2008 herroepen.
Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juni 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door P. Kemperman, is verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. H. van Ravenhorst, gehoord.
2.1. Het reclamebord is voorzien op het voorerf van het perceel. Het college heeft aan het besluit van 7 juli 2009 ten grondslag gelegd dat voor het plaatsen ervan geen bouwvergunning is vereist.
2.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb) wordt onder erf verstaan: al dan niet bebouwde perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bblb is het bouwen van een bouwwerk van beperkte omvang op een erf aangemerkt als bouwen van beperkte betekenis, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1º hoogte, gemeten vanaf het aansluitende terrein is minder dan 1 m,
2º bruto-oppervlakte is minder dan 2 m2 , en
3º voor-, zij- of achtererf zijn voor niet meer dan 50% bebouwd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het plaatsen van het reclamebord bouwvergunning is vereist, nu het is voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vijverberg-Rekhemseweg" de bestemming "Woondoeleinden" rust, terwijl reclame wordt gemaakt voor een commercieel en bedrijfsmatig geëxploiteerde boerderijwinkel en het bestemmingsplan de inrichting en het gebruik van het erf voor andere dan woondoeleinden verbiedt.
2.3.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het reclamebord niet op een erf, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verbinding met artikel 1, eerste lid, van het Bblb is voorzien. Het gedeelte van het perceel waarop het reclamebord is voorzien ligt direct bij de ter plaatse aanwezige woning en schuur en is ingericht ten dienste van het gebruik van die gebouwen. De bestemming "Woondoeleinden" staat aan het gebruik van het erf niet in de weg. Dat het reclamebord is geplaatst ten behoeve van het toegestane gebruik van de schuur als boerderijwinkel maakt dit niet anders.
Nu voorts niet in geschil is dat aan de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bblb gestelde vereisten is voldaan, heeft de rechtbank terecht voor het plaatsen van het reclamebord geen bouwvergunning vereist geacht.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling ten laste van het college bestaat geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling van [appellant], als door [belanghebbende] verzocht, bestaat die evenmin. Deze heeft, door hoger beroep in te stellen tegen de aangevallen uitspraak, geen kennelijk onredelijk gebruik van procesbevoegdheid gemaakt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011