201003472/1/R3.
Datum uitspraak: 26 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college opnieuw besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 15 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Blesdijke".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar [appellant] is verschenen.
Voorts is ter zitting de raad van de gemeente Weststellingwerf, vertegenwoordigd door mr. J. van Weperen, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het dorp Blesdijke.
2.3. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2009, zaak nr.
200903383/1/R2, waarbij het goedkeuringsbesluit van het college van 24 maart 2009 voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ten noorden van de op de plankaart ingetekende bedrijfsbebouwing op het perceel [locatie], zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende kaart 1 (hierna: het bedrijfsperceel), is vernietigd, is door het college op 2 maart 2010 opnieuw besloten over de goedkeuring van het plan.
2.4. [belanghebbende] exploiteert op het perceel [locatie], waarvan het bedrijfsperceel deel uitmaakt, een landbouwmechanisatiebedrijf.
2.5. De Afdeling heeft in genoemde uitspraak overwogen dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat het zich er voldoende rekenschap van heeft gegeven dat de bedrijfsactiviteiten op het bedrijfsperceel niet tot een onaanvaardbare geluidsbelasting voor [appellant] zullen leiden, waarbij van belang is dat het plan zich er niet tegen verzet dat het gehele bedrijfsperceel als afspuitplaats wordt gebruikt. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat de omstandigheid dat volgens een mededeling van het gemeentebestuur het uitvoeren van de bedrijfsactiviteiten binnen de grenzen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) kan plaatsvinden en dat verbetering van het wooncomfort van [appellant] zal moeten voortvloeien uit maatregelen waarover nog overleg plaatsvindt, onvoldoende is om te concluderen dat in zoverre sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, en dat het college evenmin inzicht heeft gegeven in de mate van hinder door uitlaatgassen.
2.6. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het gemeentebestuur afspraken heeft gemaakt met [belanghebbende] ten gevolge waarvan het proefdraaien van motoren is gestaakt, waarmee de overlast van uitlaatgassen en een deel van de geluidhinder zijn ondervangen. Daarnaast is de afspuitplaats verplaatst, waardoor de afstand tussen de afspuitplaats en de woning van [appellant] circa 70 meter bedraagt. Voorts voldoet het bedrijf aan de milieunormen zoals die zijn gesteld in het Activiteitenbesluit en moet [belanghebbende] zich op grond van dat besluit houden aan de gemaakte afspraken, waardoor een aanvaardbaar woonklimaat is gegarandeerd.
2.7. [appellant] betoogt dat de door het college bedoelde maatregelen al waren genomen voor het goedkeuringsbesluit van 24 maart 2009, zodat de hinder door uitlaatgassen en de geluidhinder, onder andere doordat de wasplaats niet is afgeschermd, onverminderd zijn. De compressor op de wasplaats produceert een hinderlijke laagtonige brom en de motor van de vrachtwagen waarmee wordt gehesen en de waterverwarmingsapparatuur veroorzaken hinder door penetrante uitlaatgassen.
2.8. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de afstand tussen de wasplaats en de woning van [appellant] reeds ten tijde van het goedkeuringsbesluit van 24 maart 2009 circa 70 meter bedroeg. Voorts diende proefdraaien van motoren op dat tijdstip reeds ingevolge artikel 4.84 van het Activiteitenbesluit binnen de bedrijfsbebouwing plaats te vinden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2009 volgt - zoals het college blijkens het bestreden besluit daaruit ook heeft opgemaakt - dat in het onderhavige geval niet voldoende is te veronderstellen dat het bedrijf van [belanghebbende] na enige aanpassingen kan voldoen aan het Activiteitenbesluit, maar dat uit onderzoek zal moeten blijken dat er in en rond het woonhuis van [appellant] geen onaanvaardbare geluidbelasting en hinder door uitlaatgassen zal zijn. Vaststaat dat een dergelijk onderzoek na de uitspraak van 24 november niet is verricht. Het college heeft ermee volstaan te verwijzen naar afspraken die door het college van burgemeester en wethouders met [belanghebbende] zijn gemaakt. De Afdeling is echter niet gebleken van nadere afspraken omtrent door [belanghebbende] te nemen maatregelen ter verbetering van het woon- en leefklimaat in en rond de woning van [appellant]. Voorts heeft het college de stelling dat ruimschoots aan de normen van het Activiteitenbesluit wordt voldaan, niet met objectieve gegevens onderbouwd. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat het college in het bestreden besluit beter dan ten tijde van de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2009 inzichtelijk heeft gemaakt dat [belanghebbende] de normen van het Activiteitenbesluit kan naleven zonder dat in het plan nadere regels, beperkingen of voorzieningen worden opgenomen en dat het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het perceel van [appellant] mogelijk maakt.
2.8.1. Dat, zoals de raad stelt, voor het bedrijf van [belanghebbende] op grond van de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een richtafstand geldt van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect geur en de afstand van de woning van [appellant] tot de afspuitplaats circa 70 meter bedraagt, vormt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Daargelaten dat in het bestreden besluit noch in het raadsbesluit van 15 december 2008 aan bedoelde brochure wordt gerefereerd en dat de brochure volgens de opstellers ervan gemotiveerd moet worden toegepast, gelden de in de brochure aanbevolen afstanden in beginsel tussen de perceelsgrens van een bedrijf en de gevel van een woning, welke afstand volgens de plankaart 26 meter bedraagt.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college het bestreden besluit heeft vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant] is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.10. In aanmerking genomen dat de goedkeuring van genoemd plandeel thans voor de tweede maal door de Afdeling wordt vernietigd, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het college op te dragen binnen de in het dictum vermelde termijn een nieuw besluit te nemen.
2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 2 maart 2010, kenmerk 00878305;
III. draagt het college op om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Mathot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011