ECLI:NL:RVS:2011:BP2762

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005440/1/T1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • P. van Dijk
  • C.W. Mouton
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bouwvergunning en sloopvergunning voor Exodushuis in Rotterdam

In deze tussenuitspraak van de Raad van State, gedateerd 2 februari 2011, wordt het hoger beroep behandeld van de Vereniging van Eigenaars Paalwoningen en Bedrijfsruimten Blaak en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de bouwvergunning en sloopvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam zijn verleend aan Kristal Projectontwikkeling voor het gedeeltelijk veranderen van een pand op Overblaak 56 te Rotterdam. De Vereniging van Eigenaars betwist de rechtmatigheid van deze vergunningen en voert aan dat de sloop leidt tot schade aan het oorspronkelijke ontwerp van het pand en dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan.

De Raad van State overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de sloopvergunning niet geweigerd kon worden op basis van de door de Vereniging van Eigenaars aangevoerde argumenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelling dat de sloop zou leiden tot scheurvorming niet voldoende onderbouwd is. Wat betreft de bouwvergunning oordeelt de Raad dat het college de aanvraag niet had mogen afwijzen op basis van de ontbeerde gegevens over ontruimingsinstallaties en brandmeldinstallaties, omdat deze niet expliciet vereist zijn volgens het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning.

De Raad van State concludeert dat het college de gebreken in het besluit van 14 april 2009 moet herstellen. Dit houdt in dat het college moet beoordelen of het bouwplan voldoet aan de Bouwverordening Rotterdam 1993 en het Bouwbesluit. De Raad draagt het college op om binnen 10 weken na de verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De einduitspraak zal later volgen, waarin ook de proceskosten en vergoeding van het griffierecht aan de orde komen.

Uitspraak

201005440/1/T1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op het hoger beroep van:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Paalwoningen en Bedrijfsruimten Blaak en anderen (hierna: de Vereniging van Eigenaars en anderen), gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 april 2010 in zaak nr. 09/1676 in het geding tussen:
de Vereniging van Eigenaars en anderen, [appellant] en Bewonerscomité Overblaak
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 september 2008 heeft het college aan Kristal Projectontwikkeling ontheffing van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit) en bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de indeling en de functie van een bijeenkomstfunctie naar logiesfunctie van het pand op het perceel Overblaak 56 te Rotterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 oktober 2008 heeft het college aan Kristal Projectontwikkeling sloopvergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de indeling van het pand op het perceel.
Bij besluit van 14 april 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door de Vereniging van Eigenaars en anderen tegen de besluiten van 4 september 2008 en 22 oktober 2008 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 april 2010, verzonden op 21 april 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door de Vereniging van Eigenaars en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Vereniging van Eigenaars en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Woonbron een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Vereniging van Eigenaars en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2010, waar de Vereniging van Eigenaars en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.G. Wakelkamp, advocaat te Utrecht, [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.K.T. Schrantee en A.I. van Duin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar Stichting Woonbron (hierna: Woonbron), vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en Stichting Exodus Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton en [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ten aanzien van de sloopvergunning
2.2. Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening) moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend;
f. een toestemming als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Huisvestingswet is vereist en deze niet is verleend.
2.3. De Vereniging van Eigenaars en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het college de sloopvergunning had dienen te weigeren. Daartoe voeren zij aan dat het slopen leidt tot aantasting van het oorspronkelijke ontwerp van het pand op het perceel en dat het slopen van het pand zal leiden tot scheurvorming.
2.3.1. Met artikel 8 van de Woningwet is beoogd dat in de bouwverordening voorschriften worden opgenomen in het belang van de veiligheid bij het slopen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 januari 2005 in zaak nr. 200403277/1; www.raadvanstate.nl), kan en moet een sloopvergunning alleen worden geweigerd indien zich een van de weigeringsgronden genoemd in artikel 8.1.6 van de bouwverordening voordoet. Dat het slopen leidt tot aantasting van het oorspronkelijke ontwerp van het pand op het perceel, wat daarvan zij, betreft niet een zodanige weigeringsgrond.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de stelling van de Vereniging van Eigenaars en anderen, dat het slopen zal leiden tot scheurvorming, niet nader is onderbouwd. Dat enkele jaren geleden schade is ontstaan bij de verbouwing van het amusementscentrum op het perceel, daargelaten welke betekenis daaraan voor de onderhavige sloopvergunning kan worden gehecht, hebben de Vereniging van Eigenaars en anderen evenmin aannemelijk gemaakt. Het betoog faalt.
Ten aanzien van de bouwvergunning
2.4. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van het pand op het perceel tot een zogenoemd Exodushuis met daarin onder meer 20 wooneenheden, een centrale keuken, gezamenlijke verblijfsruimten en ruimte voor een slaapwacht. De wooneenheden zijn zo ingericht dat deze worden gebruikt als woon- en slaapkamer en zijn voorzien van een natte cel.
Een deel van de bewoners zal bestaan uit ex-gedetineerden, een deel zal in bewaring zijn gesteld en een deel zal vrijwillig of in overleg met de reclassering in het Exodushuis verblijven. De bewoners zullen maximaal een jaar in het pand verblijven en gedurende die periode het re-integratieprogramma van Exodus, dat is gericht op geleidelijke terugkeer in de maatschappij, volgen. In het Exodushuis is 24 uur per dag begeleiding aanwezig in de vorm van een mentor per vier bewoners en een slaapwacht, en is cameratoezicht. In de regel zullen de bewoners binnen zes weken na binnenkomst werken. De avonden worden gevuld met gezamenlijke maaltijden, trainingen, themabijeenkomsten, vergaderingen en recreatieve en sportieve activiteiten. Bij overtreding van de huisregels worden gele of rode kaarten uitgedeeld of wordt de overtredende bewoner uit het huis verwijderd.
2.5. De Vereniging van Eigenaars en anderen voeren, onder verwijzing naar een reactie van Adviesburo Nieman B.V. van 17 november 2010, voor het eerst in hoger beroep aan dat de bouwtekeningen niet zijn voorzien van een duidelijke maatvoering. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat deze grond niet bij de rechtbank kon worden aangevoerd, kan deze niet leiden tot het daarmee beoogde resultaat.
2.6. De Vereniging van Eigenaars en anderen betogen dat het college de aanvraag om bouwvergunning niet in behandeling had mogen nemen, omdat die niet voldoet aan het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab). Daartoe voeren zij aan dat gegevens ontbraken betreffende een ontruimingsinstallatie, een brandmeldinstallatie en ventilatievoorzieningen van ruimten.
2.6.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, van het Biab, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders, indien de aard van het bouwplan naar hun oordeel daartoe aanleiding geeft, bepalen dat de gegevens en bescheiden, genoemd in paragraaf 1.5, onderdeel 2, van hoofdstuk 1 van de bijlage, door de aanvrager eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden behoeven te worden verstrekt. In dat geval geven zij in de bouwvergunning aan welke gegevens en bescheiden het betreft.
In paragraaf 1.2.4, onderdeel 1, sub d, van hoofdstuk 1 van de bijlage worden gegevens en bescheiden vermeld waaruit blijkt dat het bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot de ventilatievoorzieningen van ruimten, voorzieningen betreffende de afvoer van verbrandingsgassen en aanvoer van verbrandingslucht.
In paragraaf 1.5, onderdeel 2, van hoofdstuk 1 van de bijlage, voor zover thans van belang, worden gegevens en bescheiden vermeld als genoemd in paragraaf 1.2.4, voor zover het niet de hoofdlijn van de brandveiligheid betreft.
2.6.2. Anders dan de Vereniging van Eigenaars en anderen betogen, kan uit het Biab niet worden afgeleid dat bij de bouwaanvraag het verstrekken van gegevens betreffende een ontruimingsinstallatie en brandmeldinstallatie is vereist, nu deze gegevens als zodanig niet zijn vermeld in de bijlage bij het Biab.
De gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot de ventilatievoorzieningen van ruimten, zijn vermeld in paragraaf 1.2.4, onderdeel 1, sub d, van hoofdstuk 1 van de bijlage en betreffen niet de hoofdlijn van de brandveiligheid. In de omstandigheid dat het college besluiten zorgvuldig dient voor te bereiden, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen bepalen dat deze gegevens en bescheiden door Kristal Projectontwikkeling eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende werkzaamheden behoeven te worden verstrekt.
2.7. De Vereniging van Eigenaars en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het met het bouwplan beoogde gebruik in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Laurenskwartier". Daartoe voeren zij aan dat het gebruik als Exodushuis niet als maatschappelijke voorziening in de zin van het bestemmingsplan kan worden aangemerkt, nu het Exodushuis niet vrij toegankelijk zal zijn en slechts bedoeld is voor specifieke personen.
2.7.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Centrumdoeleinden".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, aangewezen voor "Centrumdoeleinden" bestemd voor:
- wonen;
- kantoren;
- licht milieubelastende bedrijven als bedoeld in de bij deze voorschriften behorende lijst van bedrijfstypen, dan wel de daaraan gelijk te stellen bedrijven, met dien verstande dat waar ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bedrijven uit categorie 1 en 2 gevestigd zijn, geen bedrijven uit categorie 3 gevestigd mogen worden;
- winkels;
- horeca;
- culturele en medische voorzieningen;
- recreatieve en maatschappelijke voorzieningen;
- onderwijsvoorzieningen;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen.
2.7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr. 200808680/1/H1; www.raadvanstate.nl), moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
Het college heeft bij het nemen van het besluit op bezwaar beoordeeld of het concrete, beoogde gebruik van het pand op het perceel in strijd is met het bestemmingsplan. Anders dan Woonbron betoogt, heeft het college daarbij terecht niet slechts het in de bouwaanvraag opgegeven gebruik als logiesfunctie betrokken, maar ook de uitleg van wat dit gebruik inhoudt, zoals tijdens de hoorzitting van de bezwaarcommissie terzake naar voren is gekomen.
2.7.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, nu in het bestemmingsplan niet nader is toegelicht wat onder maatschappelijke voorzieningen dient te worden verstaan, voor de betekenis van dit begrip dient te worden aangesloten bij hetgeen daaronder naar gangbare opvattingen dient te worden verstaan. In dat verband heeft de rechtbank terecht overwogen dat een maatschappelijke voorziening is gericht op de vervulling van maatschappelijke behoeften. Daarbij is niet vereist dat het gaat om een voor een ieder vrij toegankelijke voorziening. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het gebruik als Exodushuis kan worden aangemerkt als een maatschappelijke voorziening. Daartoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 december 2006 in zaak nr. 200601140/1; www.raadvanstate.nl).
Anders dan de Vereniging van Eigenaars en anderen betogen, kan uit de context waarin het begrip "maatschappelijke voorzieningen" voorkomt, niet worden afgeleid dat het gebruik als Exodushuis niet als maatschappelijke voorziening kan worden beschouwd. Uit artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften volgt dat op gronden met de bestemming "Centrumdoeleinden" een groot aantal verschillende functies mogelijk is. Voorts is in de omstandigheid dat recreatieve en maatschappelijke voorzieningen tezamen zijn genoemd, geen grond gelegen voor het oordeel dat beoogd is een voorziening toe te staan die zowel maatschappelijk als recreatief is. Culturele en medische voorzieningen worden bijvoorbeeld ook tezamen genoemd, terwijl redelijkerwijs niet kan zijn beoogd slechts een voorziening toe te staan die zowel cultureel als medisch is. Nu het bestemmingsplan niet is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, kan bij de uitleg van het bestemmingsplan daaraan geen betekenis worden toegekend. Ook de omstandigheid dat in bepaalde bestemmingsplannen in de gemeente Rotterdam gevangenissen als zodanig zijn bestemd, betekent, wat daarvan zij, niet dat het Exodushuis niet als maatschappelijke voorziening kan worden aangemerkt.
Uit de omstandigheid dat het gerechtshof Amsterdam in het door de Vereniging van Eigenaars en anderen aangehaalde arrest van 18 november 1999 (NJ 2000, 283) de mogelijkheid van het verlenen van vrijstelling voor heroïneverstrekking noemt, kan niet worden afgeleid dat het dit in strijd acht met de bestemming "maatschappelijke doeleinden", daargelaten de betekenis die daaraan zou moeten worden gehecht. De door de Vereniging van Eigenaars en anderen vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 6 maart 2002 (KG 2002, 104) heeft betrekking op de vraag of een jeugdinrichting waarin jeugdigen worden geplaatst door middel van een strafmaatregel, die mede is gericht op vrijheidsbeneming, kan worden aangemerkt als sociaal maatschappelijke hulpverlening. Nu de bewoners van het Exodushuis niet door middel van een zodanige strafmaatregel in het huis worden geplaatst en bovendien niet de vraag aan de orde is of het gaat om hulpverlening, gaat de vergelijking met deze uitspraak niet op.
2.8. Verder betogen de Vereniging van Eigenaars en anderen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voldoet aan de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening). Daartoe voeren zij aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte aansluiting is gezocht bij vergelijkbare projecten, nu de parkeerbehoefte van vergelijkbare projecten niet is onderbouwd. Tevens voeren zij daartoe aan dat geen parkeerplaatsen ter plaatse aanwezig zijn.
2.8.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en of lossen van goederen, in deze behoefte in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate in deze behoefte zijn voorzien.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van bijlage 8 bij de bouwverordening is de capaciteit van de parkeergelegenheid ten behoeve van handel-industrie, horeca, welzijn, sport en recreatie, gezondheidszorg, onderwijs en cultuur opgenomen in de bij deze bijlage behorende tabel.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, wordt de capaciteit van een parkeergelegenheid ten behoeve van gebouwen, welke niet in de in artikel 2, tweede lid, bedoelde tabel voorkomen, per geval vastgesteld. Daarbij wordt, voor zover mogelijk, aansluiting gezocht bij vergelijkbare gebouwen, vermeld in deze tabel.
Volgens de tabel is het aantal stallingsplaatsen per wooneenheid voor niet-zelfstandige woonvormen voor studenten 0,3.
2.8.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het gebruik dat is beoogd in het Exodushuis in de in artikel 2, tweede lid, van bijlage 8 bij de bouwverordening bedoelde tabel niet voorkomt. Voorts heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college aansluiting heeft mogen zoeken bij niet-zelfstandige woonvormen voor studenten, nu het daarbij om voor het parkeren vergelijkbaar gebruik gaat. Het aantal stallingsplaatsen per wooneenheid dient derhalve 0,3 te bedragen. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat, nu het bouwplan voorziet in twintig wooneenheden, de capaciteit zes parkeerplaatsen dient te bedragen.
2.8.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn bij het bouwplan geen parkeerplaatsen voorzien. In de omstandigheid dat in de splitsingsakte acht parkeerplaatsen zijn opgenomen voor het pand op het perceel, wat daarvan zij, is geen grond gelegen voor het oordeel dat in, op of onder het pand op het perceel, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate is voorzien in ruimte in de te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en of lossen van goederen. Nu Woonbron ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat de in de splitsingsakte opgenomen parkeerplaatsen niet kunnen worden gebruikt ten behoeve van het bouwplan, kan niet worden geoordeeld dat zij voorzien in vorenbedoelde behoefte. Het besluit van 14 april 2009 is derhalve in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening.
2.9. De Vereniging van Eigenaars en anderen betogen dat de rechtbank het door hen ingebrachte rapport van Adviesburo Nieman B.V. van 10 februari 2010 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Daartoe voeren zij aan dat zij reeds in bezwaar hebben aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit en dat zij een rapport zouden overleggen ter ondersteuning van deze grond.
2.9.1. Het betoog slaagt. Het rapport van Adviesburo Nieman B.V. is op 12 februari 2010 bij de rechtbank ingediend. Anders dan in de door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie, werd het beroep van de Vereniging van Eigenaars en anderen daarmee meer dan drie weken vóór de zitting bij de rechtbank nader uiteengezet. Nu de Vereniging van Eigenaars en anderen in bezwaar en beroep hadden aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit, zij een aantal redenen hadden aangevoerd waarom dit het geval is en zij in bezwaar hadden aangekondigd dat zij een deskundigenrapportage zouden laten opmaken waaruit specifiek blijkt op welke onderdelen het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit, vergde hetgeen is opgenomen in het rapport van Adviesburo Nieman B.V. niet een zodanige mate van nader onderzoek dat het voor de overige partijen niet mogelijk was ter zitting bij de rechtbank op passende wijze te reageren.
2.10. Gelet op het voorgaande, zal de Afdeling alsnog de bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden betreffende het Bouwbesluit beoordelen, nu de rechtbank dit heeft nagelaten.
2.11. De Vereniging van Eigenaars en anderen hebben betoogd dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit. Daartoe hebben zij aangevoerd dat geen rookmelders aanwezig zijn, dat niet duidelijk is of aan de eisen wat betreft brandveiligheid wordt voldaan, dat de trap onvoldoende breed is, dat het verblijfsgebied niet breed genoeg is, dat onvoldoende ruimte is aangewezen als verblijfsgebied, dat niet voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot geluidwering, dat geen stallingsruimte voor fietsen aanwezig is, dat enkele verblijfsruimten onvoldoende breed zijn en dat de badruimten onvoldoende breed zijn.
2.11.1. Aan de bouwvergunning is de voorwaarde verbonden dat het pand moet worden voorzien van een brandmeldinstallatie. Ter zitting is namens het college te kennen gegeven dat de rookmelders onderdeel zijn van de brandmeldinstallatie, hetgeen is bevestigd door de Vereniging van Eigenaars en anderen. Voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit omdat geen rookmelders aanwezig zijn, bestaat derhalve geen grond.
2.11.2. Ten aanzien van de brandcompartimentering zijn in het rapport van DGMR van 3 september 2008 vier opties uiteengezet. Dit betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat het besluit van 14 april 2009 in strijd is met de rechtszekerheid, nu uit de bouwtekeningen blijkt voor welke van die opties is gekozen.
2.11.3. Het college heeft in zijn verweerschrift vermeld dat één van de twee vluchttrappenhuizen mede is aangewezen als trap voor het dagelijkse gebruik, zodat volgens hem de breedte van de centrale trap geen 1,1 m behoeft te zijn. In de reactie van 17 november 2010 van Adviesburo Nieman B.V. is hiermee ingestemd. Voor het oordeel dat de breedte van de trap onvoldoende is, bestaat derhalve geen grond.
2.11.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan voorziet in metal-stud wanden die zijn gevuld met minerale wol, hetgeen ter zitting van de Afdeling is bevestigd door de architect van het bouwplan, waardoor het bouwplan voldoet aan de voor de betreffende gebruiksfuncties geldende prestatie-eis. In hetgeen de Vereniging van Eigenaars en anderen hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het bouwplan op dit punt in strijd is met het Bouwbesluit.
2.11.5. Het college heeft in zijn verweerschrift van 3 november 2010 vermeld dat een deel van de buitenruimte met een oppervlakte van 11 m² kan worden aangemerkt als stallingsruimte voor fietsen. Deze ruimte is op de bouwtekeningen noch in het besluit van 14 april 2009 als zodanig aangemerkt, zodat niet duidelijk is waar deze stallingsruimte is voorzien. In zoverre berust dat besluit niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.11.6. De breedte van het verblijfsgebied bedraagt minder dan 1,8 m. Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 4.24, tweede lid, van het Bouwbesluit.
Voorts is minder dan 55% van het gebruiksoppervlak aangewezen als verblijfsgebied. Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 4.21, eerste lid, van het Bouwbesluit.
De oppervlakte van de badruimten is minder dan 2,2 m². Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 4.49, eerste lid, van het Bouwbesluit.
De breedte van de badruimten is minder dan 0,8 m. Het bouwplan is derhalve in strijd met artikel 4.49, vierde lid, van het Bouwbesluit.
Ter zitting heeft het college aangevoerd dat niet aan de artikelen 4.24, tweede lid, 4.21, eerste lid, 4.49, eerste lid, en 4.49, vierde lid, van het Bouwbesluit behoeft te worden voldaan, nu anders dan door toepassing van deze voorschriften het pand op het perceel of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met die artikelen. Het college heeft evenwel niet voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze dit het geval is. In zoverre berust het besluit van 14 april 2009 evenmin op een deugdelijke motivering.
2.12. De conclusie is dat het besluit van 14 april 2009, voor zover daarbij is beslist op het bezwaar tegen het besluit van 4 september 2008, is genomen in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, artikelen 4.24, tweede lid, artikel 4.21, eerste lid, en artikel 4.49, eerste en vierde lid, van het Bouwbesluit en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.13. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 49, zesde lid, van de Wet op de Raad van State op te dragen de gebreken in het besluit van 14 april 2009 te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Het college dient daartoe met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening vrijstelling te verlenen van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening dan wel de gevraagde bouwvergunning te weigeren omdat het bouwplan niet voldoet aan de bouwverordening. Voorts dient het college inzichtelijk te maken waar de stallingsruimte voor fietsen is voorzien. Tot slot dient het college ontheffing te verlenen van de artikelen van het Bouwbesluit waarmee het bouwplan in strijd is dan wel inzichtelijk te maken op welke wijze het pand op het perceel of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met die artikelen, dan wel de aanvrager om bouwvergunning in de gelegenheid te stellen de bouwaanvraag zodanig aan te passen dat het bouwplan niet langer in strijd is met deze artikelen dan wel de gevraagde bouwvergunning te weigeren omdat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.14. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op om binnen 10 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen:
- het besluit van 14 april 2009, kenmerk A.B.2008.2.08442/EL, te herstellen op een wijze als bedoeld in rechtsoverweging 2.13 en dat op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
- de uitkomst aan de Afdeling mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011
499.