201004542/1/R2.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Brummen,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Lombok" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Oord, en de raad, vertegenwoordigd door R. Grob en O.G. Sprikkelman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de bouw van 300 tot 350 woningen bij de kern Eerbeek in de gemeente Brummen.
2.2. Het beroep van [appellant] is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" ten oosten van zijn woning aan de Imker 25, welke gronden thans in gebruik zijn als groenstrook.
Hij voert hiertoe aan dat het verdwijnen van de groenstrook in strijd is met de gemeentelijke ruimtelijke ontwikkelingsvisie "Ligt op groen" (hierna: de ontwikkelingsvisie), omdat het verdwijnen van de groenstrook ten koste gaat van de bestaande groene kwaliteiten. Tevens wijkt het plan ten onrechte af van het voorheen geldende bestemmingsplan "Lombok 1990", nu het plan niet voorziet in een groenstrook tussen de bestaande woonwijk Lombok en de uitbreiding.
Verder voert [appellant] aan dat in het plan ten onrechte aansluiting is gezocht bij de vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Deze vrijstelling is nog niet onherroepelijk en is niet voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing, aldus [appellant].
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de aanwezige groenstrook, met te midden daarvan het Heidepad, in het stedenbouwkundige plan wordt doorgetrokken en een ruimtelijk einde krijgt op de bomensingel. De groenzone wordt daarmee een duidelijke ruimtelijke eenheid. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de ontwikkelingsvisie, aldus de raad.
Verder is het streven naar de realisatie van een groenstructuur tussen de bestaande wijk Lombok en de geplande uitbreiding al eerder losgelaten door bebouwing in de geplande groenstructuur toe te staan.
2.4. In de ontwikkelingsvisie is vermeld dat intensivering van het ruimtegebruik niet ten koste mag gaan van de groene identiteit van de gemeente Brummen. Nieuwe ontwikkelingen moeten het groene karakter versterken. De bijdrage aan het groene karakter kan volgens de ontwikkelingsvisie bestaan uit een directe fysieke bijdrage, bijvoorbeeld door een landschappelijke inpassing van een project met bos/natuur, dan wel uit een financiële bijdrage in een gemeentelijk natuur- en landschapsfonds.
Het plangebied is in de ontwikkelingsvisie aangewezen als uitbreidingslocatie. In de ontwikkelingsvisie is vermeld dat bij het bepalen van de uitbreidingslocatie reeds rekening is gehouden met het landschap en de mogelijkheden om groene kwaliteiten te versterken.
Nu het plangebied in de ontwikkelingsvisie reeds is aangeduid als uitbreidingslocatie en ter zitting is gebleken dat per nieuwe woning een financiële bijdrage wordt geleverd aan het gemeentelijk natuur- en landschapsfonds Fonds Ligt op Groen heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre niet in strijd is met de ontwikkelingsvisie.
2.4.1. Het plan voorziet in een groenstrook ten zuiden van de eerste fase van de in het plan voorziene nieuwe woonwijk. Anders dan het voorheen geldende plan voorziet het plan echter niet in een groenstrook direct ten zuiden van de bestaande woonwijk Lombok en ten oosten van de woning van [appellant].
2.4.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat het plan anders dan het vorige bestemmingsplan "Lombok 1990" niet voorziet in een groenstrook ten oosten van zijn woning overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
De raad heeft bij de keuze voor de locatie van de groenstrook van belang geacht dat de ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige bomen in de groenstrook ten oosten van de woning van [appellant] nog zeer beperkt van omvang waren, geen relatie hadden met de omgeving, niet gebiedseigen waren en geen beeldbepalend karakter hadden. Voor een goede stedenbouwkundige opzet heeft de raad gekozen voor een bomensingel ten zuiden van de eerste fase van de in het plan voorziene woonwijk, zodat de groenzone een duidelijke ruimtelijke eenheid vormt en beter aansluit bij het wijkontwerp.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid het belang van een goede stedenbouwkundige opzet zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang bij het behoud van de groenstrook ten oosten van de woning van [appellant]. Voor zover [appellant] stelt dat de raad ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO, wordt overwogen dat de door de raad gemaakte verwijzing naar de vrijstelling niet met zich brengt dat de raad geen zelfstandige afweging heeft gemaakt.
2.4.3. Voor het overige heeft [appellant] in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de zienswijze en het beroepschrift tegen het vrijstellingsbesluit. In de overwegingen van het bestreden besluit is hierop ingegaan. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011