201005660/1/H1.
Datum uitspraak: 2 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 maart 2010 in zaak nr. 09/641 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te De Meern,
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 4 juli 2008 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een airco bij een bijgebouw op het perceel [locatie] te De Meern.
Bij besluit van 19 januari 2009 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 maart 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 28 april 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2009 vernietigd, het besluit van 4 juli 2008 herroepen en de bouwvergunning alsnog geweigerd. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juli 2010.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2011, waar [appellant] is verschenen.
2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet in het plaatsen van een airco bij een bijgebouw binnen twee meter van de perceelsgrens.
2.2. Ingevolge artikel 3.52, vierde lid, van het Bouwbesluit 2003, voor zover thans van belang, liggen een instroomopening en een uitstroomopening van een voorziening voor luchtverversing, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste twee meter van de perceelsgrens.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de airco een voorziening is voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3:52, vierde lid, van het Bouwbesluit. Daartoe voert hij onder verwijzing naar een rapport van Klimaatconcept van 7 juli 2010 aan dat de airco niet als een dergelijke voorziening kan worden aangemerkt nu het een gesloten systeem betreft en derhalve geen instroom- of uitstroomopening aanwezig is op minder dan 2 meter van de perceelsgrens.
2.3.1. Geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat Klimaatconcept ter zake niet deskundig is. Nu het college noch [wederpartijen] de inhoud van het rapport van 7 juli 2010 hebben weersproken, moet worden geconcludeerd dat na de plaatsing van de hier aan de orde zijnde airco, gelet op het gesloten systeem, geen instroom- of uitstroomopening aanwezig is binnen 2 meter van de perceelsgrens. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 3.52, vierde lid, van het Bouwbesluit. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartijen] tegen het besluit van 19 januari 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.5. [wederpartijen] betogen dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die artikel 13, vijfde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "De Meern Zuid" biedt om nadere eisen aan het bouwplan te stellen.
2.5.1. Vast staat dat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar het bestemmingsplan "De Meern Oost" gold. Nu op dat moment het bestemmingsplan "De Meern Zuid" nog niet in werking was getreden en het bestemmingsplan "De Meern Oost" geen regeling bevat om nadere eisen te kunnen stellen, bestond reeds hierom geen grond voor het college om nadere eisen aan het bouwplan te stellen. Voor zover [wederpartijen] betogen dat hun woon- en leefklimaat door het bouwplan wordt aangetast, wordt overwogen dat dit, wat daar ook van zij, geen weigeringsgrond betreft als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet. Het betoog faalt.
2.6. Voorts stellen [wederpartijen] dat de in bezwaar aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de daarin genoemde gronden is het college in het besluit op bezwaar gemotiveerd ingegaan. [wederpartijen] hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden in het besluit op bezwaar onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. De beroepsgronden van [wederpartijen] treffen in zoverre dan ook geen doel.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 26 maart 2010 in zaak nr. 09/641;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011