ECLI:NL:RVS:2011:BP3667

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003752/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.N. Roes
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de melding van een verandering van de inrichting van ProRail B.V. en de gevolgen voor geluid en externe veiligheid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo, waarbij een verklaring is afgegeven op basis van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer aan ProRail B.V. voor een verandering van de inrichting aan het Stationsplein 1 te Venlo. De appellant en anderen hebben bezwaar gemaakt tegen deze verklaring, omdat zij van mening zijn dat de beoogde veranderingen leiden tot een toename van geluidoverlast en gevolgen hebben voor de externe veiligheid. De zaak is behandeld op 13 januari 2011, waarbij de appellant in persoon en het college vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels aanwezig waren. ProRail was ook vertegenwoordigd door C.L.J.M. van den Ende.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de melding van de verandering van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. De appellant heeft betoogd dat de melding ten onrechte is geaccepteerd, omdat de geluidsoverlast zou toenemen en de externe veiligheid in het geding zou zijn. Het college heeft echter gesteld dat de wijziging van de inrichting geen onjuiste uitgangspunten hanteert en dat de geluidgrenswaarden niet worden overschreden, mits de bij de melding aangegeven maatregelen worden getroffen.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de appellant en anderen niet hebben aangetoond dat de in het akoestisch rapport gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn. Ook is vastgesteld dat de gemelde verandering geen invloed heeft op de externe veiligheid, omdat de sporen waarop de melding betrekking heeft, niet worden gekruist door sporen voor goederenvervoer. De beroepsgronden van de appellant met betrekking tot de bouwvergunning van de keerwand en het verwijderen van de haag zijn niet aan de orde in deze procedure en kunnen om die reden niet slagen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het beroep ongegrond verklaard en het besluit van het college bevestigd.

Uitspraak

201003752/1/M1.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college een verklaring gegeven als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. Regio Zuid met betrekking tot een verandering van de inrichting (emplacement) aan het Stationsplein 1 te Venlo.
Bij besluit van 9 maart 2010, verzonden op 12 maart 2010, heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2011, waar [appellant] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H.J.M. Michels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting ProRail, vertegenwoordigd door C.L.J.M. van den Ende, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2b, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer voor de inwerkingtreding van de Wabo is gedaan.
In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3. Bij besluiten van 25 februari 2003 en 11 oktober 2005 zijn voor de inrichting een revisievergunning respectievelijk een veranderingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit waren deze de voor de inrichting geldende vergunningen.
De verandering van de inrichting waarvoor het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer heeft gegeven, betreft de verlenging van het spoor 46 met 120 meter en het verleggen van de bestaande sporen 46 en 47 over een afstand van 2 à 2,5 meter in oostelijke richting.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de melding ten onrechte is geaccepteerd, aangezien de beoogde verandering leidt tot een toename van geluidoverlast. Het college had huns inziens de vergunning moeten aanpassen in plaats van de melding te accepteren. Zij stellen dat het equivalente geluidniveau in de nachtperiode met 10 dB wordt verhoogd, waardoor de geluidbelasting met 75 dB(A) ruim boven de vergunde waarde uitkomt. Door het verlengen van spoor 46 met 120 meter zullen de gemelde activiteiten pal voor hun woningen plaatsvinden. Voorts wijzen zij erop dat als gevolg van de verplaatsing van de sporen 46 en 47 met 2 à 2,5 meter de aarden wal tegenover hun woningen in zijn geheel moet worden afgegraven alwaar de keerwand wordt gerealiseerd. [appellant] en anderen ervaren ook overlast van deze keerwand en het verwijderen van de haag die hun woningen aan de Vierpaardjes afscheiden van het emplacement.
Verder betogen [appellant] en anderen dat de beoogde verandering gevolgen heeft voor de externe veiligheid van de inrichting als gevolg waarvan de melding evenmin had mogen worden geaccepteerd. Zij voeren hiertoe aan dat niet is gerekend met de juiste rekenmethodiek Safeti-NL, maar dat ten onrechte SAVE als rekenmethodiek is gebruikt. Bovendien is niet inzichtelijk welke uitgangspunten bij de input van het rekenprogramma zijn gebruikt.
2.5. Het college betoogt dat de wijziging van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de geldende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
Wat de beoordeling van geluid betreft heeft het college zich gebaseerd op het bij de melding gevoegde akoestisch rapport van DGMR van 21 juli 2009, dat nadien is aangevuld bij rapport van DGMR van 4 juni 2010 (hierna: het akoestisch rapport). Het college stelt zich op het standpunt dat in het akoestisch rapport geen onjuiste uitgangspunten zijn gebruikt en dat hierbij een algemeen aanvaarde berekeningsmethode is gehanteerd. Het college heeft er nog op gewezen dat de 12 rijtuigen door de locomotief naar het verlengde spoor 46 worden geduwd en na reiniging weer worden weggesleept, zodat de locomotief niet pal voor de woningen aan de Vierpaardjes komt te staan.
Wat de externe veiligheid betreft heeft het college zich gebaseerd op de omstandigheid dat op de sporen 46 en 47, waarop de melding betrekking heeft, geen goederenvervoer of rangeerbewegingen van treinen met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Ook vindt voor het bereiken van deze sporen geen kruising plaats met sporen bedoeld voor goederenvervoer. Reeds hierom kan de SAVE-methodiek in het kader van de thans aan de orde zijnde melding niet ter discussie staan, aldus het college.
2.6. In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat de gemelde verandering niet zal leiden tot overschrijding van de voor de inrichting op grond van de verleende vergunning geldende geluidgrenswaarden, mits de bij de melding aangegeven maatregelen en voorzieningen worden getroffen. Uit het deskundigenbericht volgt dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de in het akoestisch rapport gehanteerde bronvermogens, uitgangspunten en rekenmethode onjuist zouden zijn. Voor zover [appellant] en anderen zich op het standpunt stellen dat het equivalente geluidniveau in de nachtperiode met 10 dB wordt verhoogd, waardoor de geluidbelasting met 75 dB(A) ruim boven de vergunde waarde uitkomt, is in het deskundigenbericht opgemerkt dat [appellant] en anderen niet op het equivalente geluidniveau in de nachtperiode, maar op het Li - dat is het gestandaardiseerde immissieniveau - doelen en dat dit geen toetswaarde is omdat in het Li onder meer de bedrijfsduurcorrectie (Cb) niet is verdisconteerd. [appellant] en anderen hebben ter zitting verklaard de juistheid van de bevindingen in het deskundigenbericht niet te betwisten.
Dit mede in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding om de conclusie van het akoestisch rapport en daarmee het standpunt van het college met betrekking tot de gevolgen van de gemelde verandering voor geluid onjuist te achten.
2.7. Uit het deskundigenbericht volgt verder dat de gemelde verandering niet van invloed is op de externe veiligheid, omdat het opstellen en behandelen (rangeren) van goederenmaterieel, waaronder wagons met gevaarlijke stoffen, plaatsvindt op de sporen 7, 8 en 10 tot en met 26 en dat de sporen 46 en 47, waarop de melding betrekking heeft, kunnen worden bereikt zonder de sporen bestemd voor het goederenvervoer te kruisen. [appellant] en anderen hebben de juistheid van de bevinding in het deskundigenbericht niet betwist.
De Afdeling ziet geen aanleiding om de bevinding in het deskundigenbericht en daarmee het standpunt van het college met betrekking tot de gevolgen van de gemelde verandering voor de externe veiligheid onjuist te achten. Aan de vraag of bij de risicoberekeningen de juiste methode is toegepast wordt daarom niet toegekomen.
2.8. Voor zover [appellant] en anderen hebben aangevoerd dat zij vrezen dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd, heeft deze beroepsgrond geen betrekking op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande melding en kan om die reden niet slagen.
2.9. Wat betreft de beroepsgronden van [appellant] en anderen met betrekking tot de bouwvergunning van de keerwand en het verwijderen van de haag tussen het emplacement en de woningen aan de Vierpaardjes overweegt de Afdeling dat die onderwerpen in andere procedures aan de orde dienen te komen en geen betrekking hebben op de thans aan de orde zijnde melding. Deze beroepsgronden kunnen niet slagen.
2.10. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen oordelen dat de verandering van de inrichting geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt, dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Gelet hierop mocht voor de verandering van de inrichting worden volstaan met een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer en behoefde hiervoor geen wijziging van de vergunning te worden gevraagd. Het college heeft het bezwaar van [appellant] en anderen terecht ongegrond verklaard.
2.11. Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.N. Roes, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Roes w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
159-209.