ECLI:NL:RVS:2011:BP3687

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005989/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning onder vrijstelling bestemmingsplan voor woning in agrarisch gebied Damwoude

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die op 10 mei 2010 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel heeft vernietigd. Het college had op 27 februari 2008 aan [appellant] een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met garage op een perceel in het buitengebied van Damwoude, onder vrijstelling van het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte gebruik had gemaakt van de verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten, omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan en er geen goede ruimtelijke onderbouwing was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 januari 2011 behandeld. De rechtbank had geoordeeld dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het streekplan en dat de motivering van de verklaring van geen bezwaar onvoldoende was. De Afdeling bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat het college niet mocht afwijken van het provinciale en gemeentelijke beleid om nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toe te staan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet aan de vereisten voldeed, en dat de welstandscommissie geen invloed heeft op de planologische aspecten van het bouwplan. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201005989/1/H1.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 10 mei 2010 in zaak nr. 09/463 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dantumadeel (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2008 heeft het college aan [appellant] onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een woning met garage op het perceel [locatie 1] te Damwoude (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 februari 2009 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2010, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 juli 2010.
Het college heeft nadere stukken overgelegd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [wederpartij] en het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: gedeputeerde staten) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2011, waar [wederpartij], bijgestaan door mr. P. Sipma, advocaat te Drachten, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan is voorzien in het buitengebied van Damwoude. De op te richten woning dient ter compensatie van de sloop van de bestaande woning aan de [locatie 2] te Damwoude in verband met de aanleg van de provinciale weg de Centrale As.
2.2. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998, deelplan Buitengebied 1998" op het perceel rustende bestemming "Agrarische cultuurgronden", aangeduid met "zandgronden". Teneinde realisering ervan toch mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. Ingevolge die bepaling kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan zijn vrijstellingsbevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders overdragen, aldus de bepaling.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college geen gebruik mocht maken van de op 31 januari 2008 door gedeputeerde staten verleende verklaring van geen bezwaar. Zij heeft volgens hem in dit verband ten onrechte overwogen dat het bouwplan afwijkt van het Streekplan Fryslân 2007 en gedeputeerde staten ten onrechte niet hebben gemotiveerd, waarom die afwijking in dit geval aanvaard wordt. Voorts heeft zij miskend dat de motivering voor de instemming met het bouwplan in de bestuursovereenkomst die de gemeenten Dantumadeel, Dongeradeel en Tytsjerksteradeel met de provincie Fryslân hebben gesloten inzake de aanleg van de Centrale As is gegeven, aldus [appellant].
2.4.1. Volgens paragraaf 2.2.4 van het streekplan is het landelijk gebied primair bestemd voor functies die een ruimtelijk-functionele relatie met het landelijk gebied hebben. Het gaat daarbij volgens die passage vooral om de functies landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere functies, waaronder begrepen nieuwe woningen, geldt de randvoorwaarde dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
Van deze beleidslijn kan volgens de passage worden afgeweken, wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied, aldus die passage.
2.4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan, dat voorziet in de oprichting van een alleenstaande burgerwoning in het buitengebied, niet strookt met het streekplan, nu geen ruimte is gezocht in of aansluitend aan kernen en evenmin is gesteld dat het onmogelijk is een vervangende woning in of bij de kern van Damwoude te realiseren. De rechtbank heeft evenzeer met juistheid overwogen dat volgens het streekplan hetgeen in voormelde paragraaf 2.2.4 is opgenomen een richtinggevende uitspraak is en gedeputeerde staten daarvan slechts gemotiveerd mogen afwijken. Zij hebben bij de verklaring van geen bezwaar echter volstaan met een daartoe strekkend stempel op het ingediende aanvraagformulier. Voor de verleende instemming is geen motivering gegeven, derhalve ook niet waarom afwijking van het streekplan in dit geval gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de verleende verklaring van geen bezwaar niet op een draagkrachtige motivering steunt en het college ten onrechte van deze verklaring gebruik heeft gemaakt.
De rechtbank heeft in de verwijzing door [appellant] naar pagina 65 van het streekplan terecht geen grond gezien voor een ander oordeel. Daar is uiteengezet dat gedeputeerde staten ruimte bieden voor nieuwbouw, waaronder begrepen nieuwbouw ter compensatie van sloop, in het buitengebied, indien dit bestaat uit het afronden, aanvullen of verdichten van bebouwingslinten en bebouwingsclusters onder voorwaarde dat de ruimtelijke karakteristiek herkenbaar en beleefbaar blijft, waarvan het behoud van voldoende doorzichten en van ritme in massa en ruimte onderdeel vormt. Met de overgelegde overzichten en foto's heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat aan die voorwaarde is voldaan. Daaruit blijkt dat het bouwplan voorziet in een alleenstaande woning in het buitengebied, niet dat het gaat om het afronden, aanvullen of verdichten van bebouwingslinten, dan wel bebouwingsclusters. De bestuursovereenkomst inzake de Centale As, waarin is overwogen dat degene wiens woning wordt geamoveerd in beginsel, in redelijkheid passend binnen de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid, medewerking krijgt in het planologisch regelen van nieuwbouw op een nader te bepalen locatie in of nabij de huidige woonplaats, leidt evenmin tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van de verleende verklaring van geen bezwaar geen gebruik mocht maken. Het bouwplan past niet in de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid en gedeputeerde staten hebben niet gemotiveerd, waarom daarvan, behalve in verband met het slopen van de bestaande woning van [appellant], mocht worden afgeweken.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te oordelen dat de ruimtelijke onderbouwing aan een motiveringsgebrek lijdt, heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming met het streekplan is, omdat het aansluit op bestaande lintbebouwing, waarbij voldoende doorzichten blijven bestaan en het ritme van massa's niet wordt verstoord. Voorts heeft zij volgens hem zo miskend dat geen verstening plaatsvindt in het buitengebied, omdat de bestaande woning wordt gesloopt. Ook wijst hij op de bestuursovereenkomst inzake de Centrale As. Daarnaast heeft de welstandscommissie positief over het bouwplan geadviseerd, zodat er vanuit dient te worden gegaan dat de welstandscommissie akkoord is met de ruimtelijke inpassing, aldus [appellant]. Tot slot heeft de rechtbank volgens hem miskend dat voldaan kan worden aan de milieuhygiënische eisen die gelden voor de onderneming van [wederpartij].
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 mei 2003 in zaak nr.
200204703/1), moeten aan de ruimtelijke onderbouwing van een project zwaardere eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk van dat project op het geldende planologische regime groter is. De rechtbank heeft het oprichten van een nieuwe burgerwoning in agrarisch gebied in strijd met het bestemmingsplan terecht als een relatief ernstige inbreuk op het bestemmingsplan aangemerkt, mede gelet op het feit dat volgens, zowel het provinciaal, als het gemeentelijk beleid, niet wordt meegewerkt aan het oprichten van burgerwoningen in het buitengebied.
2.5.2. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan, vervat in de notitie "Ruimtelijke onderbouwing nieuwbouw woning [locatie 1] Damwoude" en aangevuld bij het besluit van 16 februari 2009, niet aan de onder die omstandigheden te stellen vereisten voldoet. Zij heeft daartoe terecht overwogen dat daarin niet, althans onvoldoende, is ingegaan op de relatie van het bouwplan met het geldende bestemmingsplan en evenmin een relatie met het toekomstige bestemmingsplan is gemaakt.
Ze heeft in de omstandigheid dat de bestaande woning aan de [locatie 2] gesloopt zal worden en aldus geen verstening in het buitengebied plaatsvindt terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat voldoende gemotiveerd is dat van het provinciaal en gemeentelijk beleid om geen nieuwe burgerwoningen toe te staan in het buitengebied wordt afgeweken. Daartoe heeft zij terecht overwogen dat de te slopen woning in lintbebouwing ligt, terwijl het bouwplan voorziet in de oprichting van een alleenstaande woning in open landschap en dat met de enkele omstandigheid dat de bestaande woning ten behoeve van de aanleg van de centrale As moet worden gesloopt niet is uiteengezet, waarom de oprichting van de woning in open landschap ruimtelijk gezien aanvaardbaar is. Zoals hiervoor overwogen onder 2.4.1, is met de door [appellant] overgelegde overzichten en foto's niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan onderdeel vormt van een bebouwingslint, dan wel bebouwingscluster en dat de oprichting van de woning het afronden, aanvullen of verdichten daarvan tot gevolg heeft en treft zijn verwijzing naar pagina 65 van het streekplan geen doel. Dat geldt ook voor zijn verwijzing naar de overeenkomst inzake de Centrale As, waarin de eis is gesteld dat de nieuwbouw in redelijkheid binnen de uitgangspunten van het ruimtelijk beleid dient te passen. Het college heeft in de ruimtelijke onderbouwing, noch in het besluit van 16 februari 2009, nader uiteengezet, waarom in dit geval mag worden afgeweken van, zowel het provinciale, als gemeentelijke beleid om nieuwe burgerwoningen in het buitengebied niet toe te staan.
2.5.3. In de omstandigheid dat de welstandscommissie een positief welstandsadvies heeft gegeven heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de vrijstelling van een toereikende ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Dat advies heeft, gezien de reikwijdte van de welstandstoetsing, geen betrekking op de inpasbaarheid van bouwplannen wat betreft planologische aspecten daarvan.
2.5.4. Niet in geschil is dat de in het kader van de toepassing van het Besluit landbouw milieubeheer van belang zijnde afstand minder dan 50 meter is. Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid aangenomen dat het realiseren van het bouwplan van invloed is op de exploitatie- en uitbreidingsmogelijkheden van de door [wederpartij] gedreven inrichting. Zij heeft in dit verband evenzeer terecht overwogen dat het college met de in het besluit van 16 februari 2009 gegeven nadere motivering onvoldoende heeft gemotiveerd, waarom het oprichten van een burgerwoning in het agrarisch gebied, mede gelet op de tegenover gelegen inrichting van [wederpartij], aanvaardbaar is. Dat de voor het perceel, waarop de inrichting van [wederpartij] is gelegen, geldende welstandseisen uitbreiding daarvan tot een afstand van 51,50 meter van de beoogde bouwlocatie niet toelaten heeft haar, wat daar ook van zij, terecht niet tot een ander oordeel geleid. Daartoe is van belang dat in voorkomende gevallen van die eisen kan worden afgeweken. Dat het bouwvlak kan worden aangepast, naar het college heeft gesteld te zullen doen, leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat deze aanpassing niet is uitgevoerd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
17-552.