ECLI:NL:RVS:2011:BP3689

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906471/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Wensink Zuid door college van gedeputeerde staten van Overijssel

In deze uitspraak van de Raad van State op 9 februari 2011, met zaaknummer 200906471/1/R3, wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 30 juni 2009, betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan "Wensink Zuid", behandeld. Het college had goedkeuring onthouden aan bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan, waaronder de bouw van zes villa's nabij het Van Speykplein. De appellanten, waaronder bewoners en de raad van de gemeente Borne, hebben beroep ingesteld tegen deze onthouding van goedkeuring. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 25 november 2010 ter zitting behandeld. De appellanten voerden aan dat het college ten onrechte goedkeuring had onthouden, onder andere vanwege strijd met het gemeentelijke structuurplan en onvoldoende onderzoek naar de effecten van spoorweglawaai en bodemkwaliteit. De Afdeling oordeelt dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de woningbouwontwikkelingen binnen het structuurplan passen en dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht. De beroepen van de appellanten zijn gegrond verklaard, en het bestreden besluit is vernietigd voor de onderdelen waartegen beroep is ingesteld. De Afdeling concludeert dat het college opnieuw een goedkeuringsbesluit moet nemen, waarbij alle betrokken bedenkingen in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

200906471/1/R3.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Borne,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Borne,
3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 3]),
wonend te Borne,
4. de raad van de gemeente Borne,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009, kenmerk 2009/0099690, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 9 december 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Wensink Zuid".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, en de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 21 september 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de raad en [belanghebbenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.S. Fikkert, advocaat te Enschede, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, de raad, vertegenwoordigd door A.G.J. Polman, werkzaam bij de gemeente, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik en N. de Boer, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] verschenen.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan en het besluit omtrent goedkeuring
2.2. Het plan is in hoofdzaak conserverend van aard. Daarnaast beoogt de raad om, voor zover in deze zaak van belang, de bouw van zes villa's mogelijk te maken nabij het Van Speykplein. Een villa is bij recht beoogd, terwijl de overige vijf villa's kunnen worden gerealiseerd door toepassing van een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.2.1. Het college heeft aan een gedeelte van het plan goedkeuring onthouden.
Het college heeft goedkeuring onthouden aan artikel 17, tweede lid, en artikel 17, derde lid voor zover het de zinsnede "en 2" betreft, van de planvoorschriften en de aanduidingen "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" en "Gebied met wijzigingsbevoegdheid", voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)". Daarnaast heeft het college goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" voor het perceel kadastraal bekend onder nr. 356 (hierna: het perceel van [appellant sub 3]).
Aan de onthouding van goedkeuring aan voornoemde onderdelen van het plan heeft het college ten grondslag gelegd dat het plan in zoverre in strijd is met het gemeentelijke "Structuurplan uitbreiding Borne (februari 2004)" (hierna: het structuurplan). Daarnaast zijn de effecten van het spoorweglawaai in zoverre onvoldoende in beeld gebracht.
Verder heeft het college aan de onthouding van goedkeuring aan de planvoorschriften en de aanduidingen voor de wijzigingsbevoegdheden mede ten grondslag gelegd dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de bodemkwaliteit, de akoestische situatie en de waterhuishoudkundige aspecten bij een eventuele toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.
Tot slot heeft het college aan de onthouding van goedkeuring wat betreft het perceel van [appellant sub 3] mede ten grondslag gelegd dat het voor dit perceel uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek is verouderd. Voorts is de grootte van het beoogde bijgebouw op dit perceel volgens het college in strijd met de vanaf 5 maart 2003 geldende provinciale beleidsnotitie "Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen" (hierna: de handreiking).
Het college heeft voorts goedkeuring onthouden aan een gedeelte van een perceel tussen het Van Speykplein 1 en 5. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
Het college heeft het plan voor het overige goedgekeurd.
Beroepen tegen de onthouding van goedkeuring
2.3. De raad en [appellant sub 1] richten zich in beroep tegen de onthouding van goedkeuring aan artikel 17, tweede lid, en artikel 17, derde lid voor zover het de zinsnede "en 2" betreft, van de planvoorschriften en de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" voor het perceel van [appellant sub 1] ten zuiden van het Welemanserf 6.
De raad richt zich in beroep voorts tegen de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" voor de percelen tussen het Van Speykplein, de Oude Hengeloseweg en de Bornse beek.
De raad en [appellant sub 3] richten zich in beroep tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" voor het perceel van [appellant sub 3].
2.4. De raad en [appellant sub 3] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring aan voornoemde onderdelen van het plan heeft onthouden vanwege strijd met het structuurplan. Zij voeren hiertoe aan dat het structuurplan woningbouw op de betrokken locaties niet uitsluit, mits voldoende met de in het plangebied aanwezige "groene long" tussen de gemeentes Borne en Hengelo (hierna: de bufferzone) wordt rekening gehouden. In de plantoelichting is gemotiveerd weergegeven dat sprake is van een goede inpassing van woningbouw in de bufferzone die hierdoor voldoende wordt gewaarborgd.
2.4.1. De percelen waarop de raad de woningen heeft voorzien, liggen in de bufferzone. Uit het structuurplan volgt met betrekking tot "uitloopgebieden en bufferzone Borne-Hengelo" dat uitloopgebieden essentieel zijn. De groene bufferzone is bedoeld als een merkbare scheiding tussen Borne en Hengelo en staat onder permanente druk. Daarmee is ook het belang aangegeven: in het gebied moet ruimte zijn voor een groene verbinding tussen de groene gebieden in de regio.
Uit de plantoelichting volgt, voor zover hier van belang, dat de zes villa's zijn beoogd op grote kavels van ruim 5.000 m², waarbij het grootste gedeelte van de kavels een groene setting zal hebben. Voorts is behoud en versterking van de structuur van het oorspronkelijke matenlandschap van belang. Hiertoe zijn mogelijkheden gecreëerd om de nog aanwezige elzenhakhoutwallen te herstellen en om nieuwe houtwallen aan te leggen zodat de kavels een langgerekte vorm krijgen. Ook is het mogelijk sloten aan te leggen voor de afvoer van water en ter ondersteuning van het groen. De reeds aanwezige groenwal zal niet parallel aan de Bornse beek worden voortgezet. Vanaf de plaats waar deze nu eindigt wordt er meer ruimte naast de beek vrijgelaten. De nieuw aan te leggen groenwal komt meer noordelijk te liggen.
Anders dan het college betoogt, is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom de voorziene woningbouwontwikkelingen binnen het structuurplan passen. Hiertoe wordt overwogen dat de aanduiding waarbinnen woningbouw mogelijk is, blijkens de plankaart is geprojecteerd aan de noordelijke zijde van de bufferzone, waarmee de wat betreft oppervlakte grotere zuidelijke zijde van de bufferzone blijft gevrijwaard van woningbouw. Verder is tussen en naast de plandelen waar woningen mogelijk worden gemaakt, voorzien in plandelen met de bestemming "Groenvoorzieningen". Bovendien volgt uit artikel 17, tweede lid en onder c, van de planvoorschriften dat de zes te bouwen villa's per villa een bouwvlak van maximaal 15 meter breed en 15 meter diep mogen hebben. Derhalve blijft ook het grootste gedeelte van de bouwkavels van gemiddeld ruim 5.000 m² gevrijwaard van woningbouw en blijft deze overgebleven ruimte beschikbaar voor een groene invulling. Tevens dienen ingevolge artikel 17, tweede lid en onder h, van de planvoorschriften bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de woningen landschappelijk te worden ingepast, waardoor er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit. Hierin ligt, zoals ter zitting is bevestigd, besloten dat bij de bouw van de woningen rekening wordt gehouden met behoud en versterking van de structuur van het oorspronkelijke matenlandschap.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de met het plan voorziene woningbouw niet zou passen binnen het structuurplan.
2.5. De raad betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring aan de planvoorschriften en de aanduidingen voor de wijzigingsbevoegdheden alsmede de bestemming voor het perceel van [appellant sub 3] heeft onthouden, omdat onvoldoende onderzoek zou zijn gedaan. Hij voert hiertoe aan dat onderzoeken met betrekking tot de akoestische situatie, in het bijzonder het spoorweglawaai, de bodemkwaliteit, en de waterhuishoudkundige aspecten nog niet hoeven te worden uitgevoerd. Dit is niet nodig, omdat uit de onderzoeken die zijn gedaan voor het perceel van [appellant sub 3], geen knelpunten naar voren zijn gekomen. Hieruit leidt de raad af dat er voor de wijzigingsbevoegdheden voor de omliggende percelen en de daarmee voorziene woningen evenmin problemen zijn te verwachten. Wat betreft het spoorweglawaai betoogt de raad dat de afstand van het spoor tot aan de woningbouw geen aanleiding heeft gegeven om in het bijzonder hiernaar onderzoek te doen.
2.5.1. Voor de percelen waaraan de aanduidingen "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" en "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" zijn toegekend is geen onderzoek gedaan naar respectievelijk de bodem, de geohydrologie en de akoestische situatie, in het bijzonder de 50 dB(A) contour van de spoorlijn Almelo-Enschede. Deze onderzoeken dienen ingevolge artikel 17, tweede en derde lid van de planvoorschriften bij de procedure omtrent het wijzigingsplan te worden uitgevoerd.
2.5.2. De twee westelijk gelegen percelen, waaraan de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" is toegekend, liggen binnen 400 meter van de spoorlijn Almelo-Enschede. Ter zitting is desgevraagd erkend dat het mogelijke spoorweglawaai voor deze percelen een aandachtspunt is, gelet op de beperkte afstand tot de spoorlijn en de ingevolge de Wet geluidhinder in acht te nemen geluidszone. Dat de raad desondanks voor deze percelen nog geen onderzoek naar spoorweglawaai heeft gedaan, acht de Afdeling onjuist. Door het niet uitvoeren van een onderzoek naar het spoorweglawaai is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat de met de wijzigingsbevoegdheid beoogde bestemming in beginsel aanvaardbaar en niet in strijd met het recht is. Gelet hierop heeft het college zich wat betreft de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad de effecten van het spoorweglawaai voor deze percelen onvoldoende in beeld heeft gebracht en heeft hij op grond hiervan goedkeuring aan dit onderdeel kunnen onthouden. Gelet hierop behoeven de overige argumenten met betrekking tot de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" geen bespreking meer.
Het betoog van de raad faalt in zoverre.
2.5.3. Aan de twee oostelijk gelegen percelen zijn respectievelijk de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" voor het perceel van [appellant sub 1], en de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" voor het perceel van [appellant sub 3] toegekend.
Dat de raad aan de akoestische situatie voor deze percelen geen overwegende betekenis heeft toegekend, acht de Afdeling niet onredelijk. Deze percelen liggen op ruim 500 meter onderscheidenlijk bijna 500 meter van de spoorlijn Almelo-Enschede en dus buiten de ingevolge de Wet geluidhinder in acht te nemen geluidszone vanwege de spoorweg. Het college heeft zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de effecten van de spoorweg voor deze percelen onvoldoende in beeld zijn gebracht. Daarbij is tevens van belang dat de raad aan de wijzigingsbevoegdheid de voorwaarde had verbonden dat de beoogde woning buiten de 50 dB(A) contour van de spoorweg moet liggen.
Voor het perceel van [appellant sub 3] zijn voorts onderzoeken gedaan naar de bodemkwaliteit en de akoestische situatie, waaruit geen overwegende bezwaren naar voren zijn gekomen voor de bestemming die voor het perceel van [appellant sub 3] is beoogd. Daarnaast heeft het Waterschap Regge en Dinkel in de vooroverlegreactie aangegeven dat voor het perceel van [appellant sub 3] geen nader onderzoek naar de waterhuishoudkundige situatie noodzakelijk was.
Dat de raad voor het perceel van [appellant sub 1] met betrekking tot deze bestemmingsplanprocedure is uitgegaan van de voor het perceel van [appellant sub 3] uitgevoerde onderzoeken, acht de Afdeling in dit geval evenmin onredelijk. Het perceel van [appellant sub 1] ligt volgens de plankaart op minder dan 30 meter van het perceel van [appellant sub 3] en betreft een met dat perceel vergelijkbare situatie, nu net als op het perceel van [appellant sub 3] één burgerwoning is voorzien.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de raad onvoldoende onderzoek heeft verricht voor de percelen waaraan respectievelijk de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" voor het perceel van [appellant sub 1], en voor het perceel van [appellant sub 3] de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" zijn toegekend.
Het betoog van de raad slaagt in zoverre.
2.6. De raad betoogt dat het college het in 2005 uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek voor het perceel van [appellant sub 3] ten onrechte als verouderd heeft beschouwd. Het voert hiertoe aan dat een luchtkwaliteitsonderzoek voor het perceel van [appellant sub 3] achterwege kan blijven op basis van de huidige Wet luchtkwaliteit omdat het project niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit ter plaatse.
2.6.1. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. Hierbij zijn tevens op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit) en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling) in werking getreden. Bij deze wet is het Blk 2005 ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 van het Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is op 9 december 2008 en daarmee na 15 november 2007 vastgesteld. Derhalve is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing.
2.6.2. Bij invoering van titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn krachtens artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer in bijlage 3B bij de Regeling als categorie van gevallen waarin het vaststellen van een bestemmingsplan in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, woningbouwlocaties aangewezen die - in geval van één ontsluitingsweg - netto niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten, dan wel - in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling - netto niet meer dan 1000 woningen omvatten.
De bouw van een woning op het perceel van [appellant sub 3] behoort derhalve tot een categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide (NO2) als bedoeld in de Wet milieubeheer. Ter zitting hebben de raad en [appellant sub 3] onweersproken gesteld dat in het bijgebouw wordt voorzien in vier paardenboxen inclusief de opslag van voer en mest van deze paarden en een stalling voor een auto met trailer. Gelet hierop is aannemelijk dat een mogelijke toename van verkeersbewegingen als gevolg van het bijgebouw gering is en een zeer beperkte invloed heeft op het plangebied. Mede gelet op het feit dat uit het verrichte onderzoek is gebleken dat ter plaatse aan de grenswaarden wordt voldaan, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat hiervoor een luchtkwaliteitsonderzoek had moeten worden uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de wettelijke regeling inzake luchtkwaliteitseisen aan goedkeuring van dit onderdeel van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt.
2.7. Voorts betoogt de raad dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het beoogde bijgebouw op het perceel van [appellant sub 3] niet wenselijk is, omdat de woning op het perceel van [appellant sub 3] zou zijn gelegen in het buitengebied als bedoeld in het streekplan "Overijssel 2000+ (januari 2007)" (hierna: het streekplan). Hij voert hiertoe aan dat de voorziene woning niet in het buitengebied, maar binnen de verstedelijkingscontour van het streekplan ligt. Voorts blijft het groene karakter van de omgeving gehandhaafd, nu het slechts één woning betreft met één bijgebouw.
2.7.1. Op het perceel van [appellant sub 3] is een bijgebouw beoogd met een oppervlakte van 225 m².
Het college heeft onder meer goedkeuring aan het plandeel voor het perceel van [appellant sub 3] onthouden, omdat deze oppervlakte in strijd zou zijn met de handreiking. Deze handreiking bevat beleidsregels ten behoeve van een nadere concretisering van het streekplan.
In paragraaf 4.2.7. van deze handreiking, onder het kopje "Wonen in het buitengebied" staat dat de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij burgerwoningen 75 m² bedraagt. Het streekplan maakt een onderscheid tussen enerzijds "stedelijk gebied" en anderzijds "de groene ruimte". Uit hoofdstuk 4 van het streekplan volgt dat Borne binnen het stedelijk gebied ligt. Dat het college in deze situatie toepassing heeft gegeven aan het voornoemde beleid uit de handreiking, terwijl dit betrekking heeft op bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied, acht de Afdeling onjuist.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het op het perceel van [appellant sub 3] beoogde bijgebouw in strijd is met de handreiking.
Het betoog slaagt.
2.8. De raad, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het college bij de onthouding van goedkeuring aan de regeling in het plan voor de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de onderlinge samenhang tussen hun percelen en de daarbij betrokken belangen. Zij voeren hiertoe aan dat dankzij intensief overleg met alle betrokken partijen de beoogde woningen goed in het plangebied kunnen worden ingepast.
2.8.1. Door de raad, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] is onweersproken gesteld dat een perceel met daarop een woning en opstallen van [appellant sub 3] aan de Leemweg te Borne door het gemeentebestuur is aangekocht ten behoeve van de aanleg van de zuidelijke en westelijke randweg rond Borne. Bij de verwerving van dit perceel zijn afspraken gemaakt tussen het gemeentebestuur, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] om te voorzien in een nieuwe woonlocatie voor [appellant sub 3] in het voorliggende plan. Deze afspraken komen er, kort gezegd, op neer dat het gemeentebestuur met [appellant sub 3] is overeengekomen dat zij zich zal inspannen voor [appellant sub 3] om op zijn perceel aan het Van Speykplein een woning met bijgebouw te kunnen realiseren. Daarnaast heeft het gemeentebestuur met [appellant sub 1] afgesproken dat hij meewerkt aan de ontsluiting van het perceel van [appellant sub 3] die is voorzien op gronden die in eigendom zijn van [appellant sub 1]. In ruil voor deze medewerking heeft de raad aan het perceel van [appellant sub 1] de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1" toegekend.
Nu deze feiten de aanleiding vormden voor de regeling die de raad in het plan voor de percelen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] heeft opgenomen, had het college de voorgeschiedenis en de gestelde afspraken als een belang dienen af te wegen bij het goedkeuringsbesluit. Het college heeft hieraan niet expliciet aandacht besteed in het bestreden besluit, waaruit volgt dat niet deugdelijk is gemotiveerd welk gewicht dient te worden toegekend aan het belang dat is gemoeid met de gestelde afspraken tussen het gemeentebestuur, [appellant sub 3] en [appellant sub 1].
Het betoog slaagt.
2.9. De conclusie is dat hetgeen de raad en [appellant sub 1] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan artikel 17, tweede lid, en artikel 17, derde lid voor zover het de zinsnede "en 2" betreft, van de planvoorschriften en de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1", voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)", niet berust op een deugdelijke motivering.
Voorts is de conclusie dat hetgeen de raad en [appellant sub 3] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" voor het perceel kadastraal bekend onder nr. 356, niet berust op een deugdelijke motivering.
De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn geheel, en dat van de raad in zoverre, gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb bestuursrecht te worden vernietigd.
2.10. Tot slot is de conclusie dat hetgeen de raad voor het overige heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid", voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)", in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de raad is voor dit deel ongegrond.
Beroep tegen de motivering voor de onthouding van goedkeuring
2.11. [appellant sub 2] en anderen voeren in hun beroep argumenten aan die betrekking hebben op de percelen waaraan het college goedkeuring heeft onthouden. Hun beroep is in zoverre gericht tegen de motivering voor de onthouding van goedkeuring door het college.
2.11.1. Door de onthouding van goedkeuring aan de planonderdelen waartegen de inhoudelijke beroepsgronden van [appellant sub 2] en anderen mede zijn gericht, is in zoverre aan hun beroepsgronden tegemoetgekomen, voor zover de onthouding van goedkeuring door de Afdeling in stand wordt gelaten. In verband met de verplichting van de raad ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO om met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, oordeelde de Afdeling in bestemmingsplanzaken op grond van de WRO dat niet slechts de onthouding van goedkeuring zelf maar ook de hieraan ten grondslag liggende motivering in de beroepsprocedure ter beoordeling kon staan. Daarbij was het procesbelang gelegen in de verplichting het besluit van het college in acht te nemen bij het artikel 30-plan.
Op 1 juli 2008 is de WRO ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Vaststaat dat het gemeentebestuur voor 1 juli 2008 geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegd waarin het besluit tot onthouding van goedkeuring in acht is genomen, zodat voor het planonderdeel waaraan goedkeuring is onthouden, een bestemmingsplan op grond van de Wro zal moeten worden vastgesteld.
De Wro noch het daarbij behorende overgangsrecht voorziet in een bepaling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.1 van de Wro een besluit tot onthouding van goedkeuring aan een onder de WRO totstandgekomen plan in acht neemt. Artikel 30 van de WRO heeft derhalve geen betekenis voor een op grond van de Wro vast te stellen bestemmingsplan.
Gezien het voorgaande is het belang bij de beoordeling van het beroep dat gericht is tegen de aan het besluit tot onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering komen te vervallen. Dit impliceert dat de bezwaren van [appellant sub 2] en anderen in zoverre aan de orde kunnen komen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan onder de Wro.
2.11.2. Voor zover de Afdeling de onthouding van goedkeuring vernietigt, ziet de Afdeling geen aanleiding om in zoverre zelf in deze zaak te voorzien. Dit betekent dat het college in zoverre een nieuw goedkeuringsbesluit moet nemen over deze onderdelen van het plan op basis van de WRO, waarbij het college alle betrokken bedenkingen dient te betrekken.
2.11.3. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen de goedkeuring
2.12. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het gebied, dat wordt begrensd door de Theresiastraat, het Theresiaplein, de achtertuinen van de woningen aan de Theresiastraat, de Oude Hengeloseweg, het Van Speykplein, een groenstrook, de achtertuinen van de woningen aan het Welemanserf, de Rondweg en de Grotestraat (hierna: het betreffende gebied), ten onrechte niet in het plan is opgenomen. [appellant sub 2] en anderen achten dit onwenselijk, gelet op de ontwikkeling van wandel- en fietspaden en andere wegen in hun directe omgeving en de belasting hiervan.
2.12.1. Het beroep is in zoverre gericht tegen de plangrens. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. Het betreffende gebied maakt geen deel uit van het plan. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een dusdanige ruimtelijke samenhang tussen het betreffende gebied en het plangebied dat het betreffende gebied wel bij het plan had moeten worden betrokken.
Het betoog faalt.
2.13. [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat onvoldoende overleg tussen hen en de raad heeft plaatsgevonden en dat zij derhalve onvoldoende bij het plan zijn betrokken. Daarnaast heeft het vooroverleg ingevolge artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) tussen de raad en betrokken partijen reeds in 2004 plaatsgevonden en is er sinds die tijd ten onrechte niet opnieuw vooroverleg gevoerd.
2.13.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat met [appellant sub 2] en anderen overleg is gevoerd. Voorts is in het kader van artikel 10 van het Bro vooroverleg gevoerd.
2.13.2. Het plan heeft voor inspraak ter visie gelegen waarbij [appellant sub 2] en anderen hun bezwaren kenbaar hadden kunnen maken. Voorts is aan de formele eisen van de WRO ten aanzien van de inbreng van belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan voldaan, nu het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen waarop [appellant sub 2] en anderen hun zienswijzen naar voren hebben gebracht. Dat de raad vervolgens op onderdelen een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van [appellant sub 2] en anderen, valt binnen de beleidsvrijheid die de raad bij de vaststelling van een plan toekomt. Hierbij is het belang van [appellant sub 2] en anderen slechts één van de belangen die daarbij wordt betrokken.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het plan tot stand is gekomen zonder overleg met [appellant sub 2] en anderen.
Het betoog faalt.
2.13.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de raad sinds 2004 ten onrechte niet opnieuw vooroverleg op grond van artikel 10 van het Bro heeft gevoerd, wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 10 van het Bro, voor zover hier van belang, pleegt het college van burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening alsmede met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Vaststaat dat dit vooroverleg is gevoerd en dat het college op 28 juni 2004 heeft gereageerd. Het Bro bevat geen regeling voor een termijn waarbinnen een bestemmingsplan, nadat het vooroverleg is gevoerd, dient te zijn vastgesteld en goedgekeurd. Ook overigens bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat opnieuw vooroverleg had moeten plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande heeft het college terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat er sinds 2004 ten onrechte niet opnieuw vooroverleg is gevoerd als bedoeld in artikel 10 van het Bro.
Het betoog faalt.
2.14. [appellant sub 2] en anderen betogen dat noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van het gehele plangebied niet zijn uitgevoerd, dan wel niet ter inzage zijn gelegd. Zij wijzen hierbij op een akoestisch onderzoek, een bodemonderzoek en een archeologisch onderzoek. Voor zover deze onderzoeken ontbreken heeft de raad volgens hen onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het plan.
2.14.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, voor zover het geen goedkeuring aan het plan heeft onthouden, alle voor het gehele plangebied relevante onderzoeken zijn uitgevoerd en ter inzage zijn gelegd.
2.14.2. Aan het plan is geen archeologisch grondonderzoek ten grondslag gelegd. Uit de plantoelichting volgt dat met behulp van de Archeologische Monumentenkaart en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden is nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologische betekenis hebben. Hieruit is gebleken dat in het plangebied geen archeologische vindplaatsen zijn aangegeven die bescherming genieten op grond van de Monumentenwet 1988 of waarvoor bescherming in voorbereiding is. Evenmin geldt voor de gronden waar woningbouw is beoogd een verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische resten. Het gebied langs het Van Speykplein heeft op zichzelf een lage archeologische verwachting. In de nabijheid liggen echter mogelijk resten van een oud erf in de grond. Rond deze locatie wordt een bufferzone van 100 meter aangehouden, waarbinnen een hoge verwachtingswaarde geldt. De vraag of dat gevolgen heeft voor de percelen van [appellant sub 3] en [appellant sub 1] kan aan de orde komen bij het door het college te nemen nieuwe goedkeuringsbesluit.
Voorts staat vast dat het plan hoofdzakelijk conserverend van aard is en dat, buiten de voorziene wijzigingsbevoegdheden waaraan goedkeuring is onthouden, sprake is van reeds bestaande bebouwing, die in het plan is overgenomen uit het vorige plan. Het plan maakt verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Gelet hierop heeft het college kunnen instemmen met het standpunt van de raad dat de noodzakelijke en relevante onderzoeken zijn uitgevoerd en ter inzage gelegd.
Het betoog faalt.
2.14.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat niet alle onderzoeken ter inzage zijn gelegd wordt als volgt overwogen. Volgens het bestreden besluit is bij de terinzagelegging van het (ontwerp)plan naar de onderzoeksrapporten verwezen en waren deze ook door [appellant sub 2] en anderen te raadplegen. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de onderzoeksrapporten als bijlagen ter inzage hebben gelegen. Dit is kenbaar gemaakt door middel van een verwijzing naar deze op te vragen bijlagen op de omslag van de aanwezige planstukken.
Gelet op het voorgaande heeft de raad aannemelijk gemaakt dat de aan het (ontwerp)plan ten grondslag gelegde onderzoeken ter inzage zijn gelegd, zodat is voldaan aan de actieve openbaarmakingsplicht van artikel 3:11 van de Awb. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 mei 2009 in zaak nr.
200805960/1/R1.
Het betoog faalt.
2.15. Voorts richten [appellant sub 2] en anderen zich tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)" en "Groenvoorzieningen", voor zover deze zijn toegekend aan hun percelen nabij het Van Speykplein 1 en 5.
[appellant sub 2] en anderen betogen dat hun belang niet is gediend bij voornoemde bestemmingen. Zij voeren hiertoe aan dat deze bestemmingen de mogelijkheid bieden voor het aanleggen van wandel- en fietspaden, speeltoestellen en kunstwerken ten behoeve van recreatie. [appellant sub 2] en anderen dulden deze openbare voorzieningen niet op hun percelen en vrezen, mede gelet op een verkeersaantrekkende werking, voor een aantasting van hun woongenot. Zij wijzen hierbij op aantasting van hun privacy en een toename van geluidsoverlast, alsmede waardedaling van hun percelen. Tot slot wijzen zij erop dat, nu zij niet wensen mee te werken aan de aanleg van de openbare voorzieningen, het plan in zoverre niet binnen de planperiode realiseerbaar is.
2.15.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat medewerking van [appellant sub 2] en anderen aan de beoogde voorzieningen niet noodzakelijk is voor de realiseerbaarheid van het plan. Daarnaast zullen de mogelijke verkeersaantrekkende werking en de openbare voorzieningen niet leiden tot een onevenredige overlast.
2.15.2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)" bestemd voor medegebruik voor extensieve recreatie, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden. Verder zijn ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, de gronden op de plankaart die zijn aangewezen voor "Groenvoorzieningen (G)" bestemd voor, voor zover hier van belang, actieve en passieve recreatie met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, speeltoestellen ten behoeve van de omliggende (woon)buurt en kunstwerken.
Het enkele feit dat de planvoorschriften voornoemde voorzieningen mogelijk maken, betekent nog niet dat deze voorzieningen ook op de percelen van [appellant sub 2] en anderen worden geplaatst en het plan wegens gebrek aan medewerking in zoverre niet realiseerbaar zou zijn. Hiertoe wordt overwogen dat de aan de gronden in het plangebied toegekende bestemmingen geen invloed hebben op de eigendomsrechten van [appellant sub 2] en anderen en het perceel ook zonder de voorzieningen gebruikt kan worden in overeenstemming met de bestemming. Voor zover het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet is gericht tegen het plan zelf maar op de uitvoering daarvan, wordt overwogen dat uitvoeringsaspecten in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich in navolging van de raad terecht op het standpunt gesteld dat medewerking van [appellant sub 2] en anderen aan de beoogde voorzieningen niet noodzakelijk is voor de realiseerbaarheid van het plan. Voorts heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woongenot van [appellant sub 2] en anderen niet onevenredig zal worden aangetast.
Het betoog faalt.
2.15.3. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de percelen van [appellant sub 2] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog faalt.
2.16. Tot slot richten [appellant sub 2] en anderen zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" met de aanduiding "wal", voor zover deze is toegekend aan de percelen langs de Bornse beek. Zij betogen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan in zoverre onvoldoende duidelijk is wat betreft de nieuwe ontwikkelingen in dit gedeelte van het plangebied. Zij voeren hiertoe aan dat is nagelaten om inzicht te verschaffen in de benodigde financiële middelen en dat ten onrechte rekening wordt gehouden met opbrengsten die uit het benutten van de in het plan aanwezige wijzigingsbevoegdheden voortvloeien. Deze inkomsten zijn onzeker nu het hier gaat om een bevoegdheid en niet om een verplichting. Bovendien zijn [appellant sub 2] en anderen niet voornemens om mee te werken aan de realisering van de wal op hun perceel. Tot slot is ten onrechte geen rekening gehouden met mogelijke planschade.
2.16.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is.
2.16.2. Ingevolge artikel 9 van het Bro 1985, voor zover hier van belang, dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onder meer onderzoek te worden gedaan naar de financiële uitvoerbaarheid hiervan. Uit de Nota van Toelichting bij het Bro volgt dat bij het onderzoek met betrekking tot de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de rede ligt om aan mogelijke planschade aandacht te besteden, indien de planschade op voorhand is te voorzien.
Uit de plantoelichting volgt dat voor de zone langs de Bornse beek wordt gezocht naar dekking van de uitgaven. Ook de opbrengsten van de exploitatieovereenkomsten als gevolg van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden kunnen hiervoor worden aangewend. De dekking voor de investering in het landschap van het zuidelijk gedeelte van het plangebied langs de Bornse beek wordt, buiten bijdragen van gemeente en waterschap, gevonden in toepassing van de Grondexploitatiewet bij de wijzigingsbevoegdheden voor de bouw van de woningen nabij het Van Speykplein. De uitvoering van het bestemmingsplan brengt geen overige kosten met zich voor de gemeente.
Ter zitting heeft de raad gesteld dat de opbrengst uit de wijzigingsbevoegdheden wordt aangewend voor de nadere invulling van de groene buffer tussen Borne en Hengelo, in het bijzonder voor de aanleg van een aarden wal. Deze aarden wal dient als visuele afscherming en geluidwerende voorziening om de effecten van het ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijventerrein Westermaat te verzachten.
Uit hetgeen hiervoor onder 2.5.2 en 2.10 is overwogen, volgt dat de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid" voor de plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Reeds daardoor zijn de opbrengsten van de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid onzeker. Daargelaten of de aanleg van een aarden wal op het perceel van [appellant sub 2] en anderen zonder hun medewerking mogelijk is, is de dekking van de uitgaven voor de realisatie van de zone langs de Bornse beek, in het bijzonder de aanleg van de aarden wal, derhalve niet voldoende verzekerd.
Gelet hierop heeft het college zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre financieel uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt.
2.16.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] en anderen met betrekking tot planschade wordt overwogen dat [appellant sub 2] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat als gevolg van het plan planschade op voorhand is te voorzien. Het betoog faalt.
2.17. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" met de aanduiding "wal", voor de percelen langs de Bornse beek, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.18. Tot slot is de conclusie dat hetgeen [appellant sub 2] en anderen voor het overige hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover daaraan voor het overige goedkeuring is verleend, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
Proceskosten
2.19. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van de raad is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover gericht tegen de motivering van de onthouding van goedkeuring door het college niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, gedeeltelijk, het beroep van de raad van de gemeente Borne gedeeltelijk en de beroepen van [appellant sub 1] en [appellanten sub 3] geheel gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 30 juni 2009, kenmerk 2009/0099690, voor zover dat betrekking heeft op:
a. de onthouding van goedkeuring aan artikel 17, tweede lid, en artikel 17, derde lid voor zover het de zinsnede "en 2" betreft, van de planvoorschriften en de bijbehorende aanduiding "Gebied met wijzigingsbevoegdheid 1", voor zover die is toegekend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden (A)";
b. de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de aanduiding "specifieke bijgebouwenregeling (*)" voor het perceel kadastraal bekend onder nr. 356;
c. de goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" met de aanduiding "wal", voor zover deze is toegekend aan de percelen langs de Bornse beek;
IV. verklaart het beroep van de raad van de gemeente Borne voor het overige en het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk en voor zover gericht tegen de goedkeuring door het college voor het overige, ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding aan appellanten van in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van:
a. € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
b. € 47,25 (zegge: zevenenveertig euro en vijfentwintig cent) voor [appellant sub 1];
c. € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) voor [appellanten sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1], € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 3], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de raad van de gemeente Borne vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Pikart-van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
350-605.