201007693/1/M2.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nederhorst den Berg, gemeente Wijdemeren,
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren,
verweerder.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft het college een verklaring (hierna: de verklaring) als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een wijziging van een inrichting voor het trainen en huisvesten van sportpaarden (Club Cercle Hippique) aan de Middenweg 147c te Nederhorst den Berg.
Bij besluit van 30 oktober 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft dit besluit bij uitspraak van 12 mei 2010, in zaak nr.
200908265/1, vernietigd.
Bij brief van 22 juni 2010 heeft het college, voor zover hier van belang, opnieuw besloten op het bezwaar.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2010, beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr.
201007694/1/M2ter zitting behandeld op 4 januari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.L. van den Puttelaar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. Op 1 oktober is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3. Bij besluit van 4 december 2007 is voor de inrichting een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend (hierna: de vergunning). Bij dat besluit is onder meer vergunning verleend voor het laden en lossen van paarden die worden vervoerd met personenauto's in combinatie met een trailer op het terrein van de inrichting in de periode tussen 7:00 en 19:00 uur.
Op 4 maart 2009 is een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer gedaan voor een uitbreiding van de tijden voor het laden en lossen van paarden met de periode tussen 19:00 en 7:00 uur. Bij het besluit van 25 juni 2009 heeft het college deze melding geaccepteerd. Bij besluit van 30 oktober 2009 is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
In de uitspraak van 12 mei 2010, in zaak nr.
200908265/1, heeft de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 30 oktober 2009 gegrond verklaard, omdat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het geluid -hinniken en trappen tegen de laadklep van de trailer¬- dat paarden in een trailer tijdens het transport over de inrit maken, en dus niet heeft kunnen beoordelen of de gevraagde uitbreiding niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken. De Afdeling heeft voorts overwogen dat het college bij het opnieuw nemen van een besluit rekening moet houden met het geluid van personenauto's met trailers en het geluid dat paarden in een trailer maken.
Bij het bestreden besluit heeft het college, voor zover hier van belang, opnieuw op het bezwaar besloten, en de verklaring wederom gehandhaafd.
2.4. [appellant] betoogt dat het college de verklaring ten onrechte heeft gehandhaafd. Hij stelt dat de uitbreiding van de laad- en lostijden nog steeds leidt tot grotere en nadelige gevolgen voor het milieu en daarom niet met een melding kan worden afgedaan. Daartoe stelt hij dat het geluid van trappende en hinnikende paarden de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden overschrijdt.
2.4.1. In deze procedure staat ter beoordeling of de gevraagde uitbreiding andere of grotere nadelige gevolgen heeft dan die ingevolge de vergunning zijn toegestaan.
In voorschrift 7.1.3. van de vergunning heeft het college geluidgrenswaarden voor het maximale geluidniveau gesteld van 60 dB(A) in de avond- en nachtperiode ter plaatse van woningen van derden en van andere gebouwen met een geluidgevoelige bestemming.
Ter zitting heeft het college erkend dat het, mede gezien het thans uitgevoerde geluidonderzoek van adviesbureau IJmeer, vaststaat dat wanneer paarden tijdens het transport naast de woning van [appellant] hinniken en trappen tegen de laadklep of de bodem van de paardentrailer, de in voorschrift 7.1.3 gestelde geluidgrenswaarden voor de avond- en nachtperiode worden overschreden. Omdat dit volgens het college naar verwachting slechts zelden zal voorkomen, biedt dit naar zijn mening geen grond om een verklaring voor de gemelde verandering te weigeren.
Het betoog van het college dat het hinniken en trappen slechts zelden voorkomt, treft geen doel. Ook geluid dat vanwege de inrichting slechts zelden wordt veroorzaakt, moet voldoen aan de gestelde geluidgrenswaarden. Nu de gemelde verandering betrekking heeft op een bedrijfsvoering waarbij niet is verzekerd dat in alle gevallen de gestelde geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd, wordt niet voldaan aan het vereiste dat deze verandering niet mag leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning mag veroorzaken.
Gezien het voorgaande heeft het college bij het besluit van 25 juni 2009 in strijd met artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer de verklaring gegeven, en dit besluit bij het bestreden besluit ten onrechte gehandhaafd.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover opnieuw is besloten de gegeven verklaring te handhaven, te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten in verband met de bezwaar- en beroepsprocedure te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 22 juni 2010, kenmerk B/00271/100625/JP, voor zover opnieuw is besloten de gegeven verklaring te handhaven;
III. herroept het besluit van 25 juni 2009, kenmerk B/04623/090814/JP;
IV. weigert naar aanleiding van de melding van [belanghebbende] van 4 maart 2009 een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer te geven;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011