201005928/1/H1.
m uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 mei 2010 in zaak
nr. 09/2569 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven van de gemeente Rotterdam.
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om jegens [appellante] bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 11 maart 2009 ontmantelen van een illegale hennepkwekerij in het pand [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) op schrift gesteld.
Bij besluit van 15 juli 2009 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2010, verzonden op 7 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door J.M. Mulder, is verschenen. [appellante] is niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de overtreder de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Ingevolge artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet draagt een ieder die een bouwwerk of standplaats bouwt, gebruikt, laat gebruiken er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
2.3. Ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij had [appellante] het pand verhuurd aan [persoon] door tussenkomst van makelaarskantoor FZ Vastgoed, van wie de heer Fernando als tussenpersoon optreedt.
2.4. Niet in geschil is dat het dagelijks bestuur bevoegd was om bestuursdwang toe te passen.
2.5. Anders dan [appellante] betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur [appellante] terecht heeft aangemerkt als overtreder als bedoeld in artikel 5:25 eerste lid, van de Awb, zodat in beginsel de kosten op haar verhaald kunnen worden.
De rechtbank heeft [appellante] terecht als een professionele verhuurster aangemerkt. Weliswaar heeft [appellante] een huurovereenkomst en een kopie legitimatie van de huurder overgelegd, doch daarmee is niet afdoende aangetoond dat zij heeft voldaan aan de eisen die aan haar als professionele verhuurster kunnen worden gesteld om te voorkomen dat in strijd met artikel 1a van de Woningwet het door haar verhuurde pand wordt gebruikt op een wijze die een gevaar voor de gezondheid of veiligheid oplevert.
Niet is gebleken dat [appellante] eisen heeft gesteld aan de solvabiliteit van de huurder, in het bijzonder of deze solvabiliteit op legale wijze is verkregen, hetgeen bijvoorbeeld door het overleggen van een werkgeversverklaring door de huurder aannemelijk had kunnen worden gemaakt.
Voorts heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat [appellante] na verhuur geen inspecties in de woning heeft verricht. Dit heeft [appellante] ook aangegeven in haar bezwaarschrift. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] aangegeven dat zij alleen de huizen die zij aan Chineestaligen verhuurt, zelf bezoekt en het contact verder aan Fernando over laat. Evenmin is gebleken dat Fernando namens [appellante] controles in het pand heeft uitgevoerd, behoudens in december 2008 voor controle van de waterleiding. Niet aannemelijk is dat Fernando tijdens dat bezoek aan het pand de illegale activiteiten niet heeft kunnen constateren, omdat uit het rapport van Stedin B.V. van 12 maart 2009 blijkt dat al vanaf november 2008 in twee ruimtes van het pand hennepteelt plaatsvond en vanaf begin december 2008 ook nog in een derde ruimte. Wat daar ook van zij, inschakeling van Fernando als tussenpersoon ontslaat [appellante] niet van haar verantwoordelijkheid als professionele verhuurster.
2.6. Verder is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de kosten redelijkerwijs niet op haar verhaald zouden mogen worden.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011