ECLI:NL:RVS:2011:BP4687

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010660/1/R2 en 201010660/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kastanjelaan 6A en de ontvankelijkheid van appellanten

Op 20 september 2010 heeft de raad van de gemeente Voorst het bestemmingsplan "Kastanjelaan 6A" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 9 november 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 21 januari 2011 ter zitting behandeld, waar zowel de appellanten als de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft in zijn uitspraak op 9 februari 2011 geoordeeld dat [appellant A] als belanghebbende kan worden aangemerkt, ondanks de afstand van zijn woning tot het plangebied. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor de bouw van een kubistische woning, wat volgens de raad niet leidt tot onevenredige nadelige gevolgen voor de omwonenden. De voorzitter heeft de bezwaren van de appellanten, waaronder de schaduwwerking en de impact op de waarde van hun woningen, verworpen. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de afweging tussen de belangen van de appellanten en de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201010660/1/R2 en 201010660/2/R2.
Datum uitspraak: 9 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Voorst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kastanjelaan 6A" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 november 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellant] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2011, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank en ing. A. Hageman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A. Arslan, advocaat te Zwolle, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ter zitting is door [belanghebbende] betoogd dat het beroep van [appellant] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat [appellant A] geen belanghebbende is bij het plan gelet op de situering van zijn woning ten opzichte van het plangebied.
[appellant A] woont aan de [locatie] en die woning bevindt zich op een afstand van ongeveer 45 meter van het plangebied. Hoewel het plan een zeer beperkte ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, is de vrij korte afstand en het feit dat [appellant A] vanuit zijn woning waarschijnlijk de nieuwe woning deels zal kunnen zien, naar het oordeel van de voorzitter voldoende om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
De conclusie is dat [appellant A] belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat het beroep van [appellant] en anderen, voor zover ingesteld door [appellant A], ontvankelijk is.
2.3. Het plangebied omvat één perceel met daarop een bungalow, gelegen aan de Kastanjelaan in Twello. Het plan voorziet uitsluitend in de mogelijkheid tot vervangende nieuwbouw van één vrijstaande woning, waarbij de planregeling zodanig is opgesteld dat deze de bouw van een kubistische woning met deels twee bouwlagen toestaat.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat het voorheen geldende bestemmingsplan voldoende mogelijkheden bood voor de bouw van een woning en dat het voorgenomen bouwplan voor een kubistische woning een grotere ruimtelijke impact heeft op de omgeving dan een traditionele woning met een kap. Daarnaast worden volgens [appellant] en anderen de belangen van omwonenden geschaad, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de waardedaling van hun woningen en het feit dat dit plan nadeliger is voor hun woongenot, uitzicht en privacy dan het voorheen geldende plan. Verder betogen zij dat de tekeningen die zijn gebruikt voor het bepalen van de mate van schaduwwerking als gevolg van de nieuwe woning niet juist zijn. Ook heeft volgens [appellant] en anderen de welstandscommissie te snel ingestemd met het bouwplan voor een kubistische woning.
2.5. De raad erkent dat de toegestane maatvoering onder het voorheen geldende plan inderdaad de mogelijkheid bood om ter plaatse een woning te realiseren, maar dat het ingediende bouwplan niet binnen die maatvoering kon worden gerealiseerd omdat bij een kubistische woning de goothoogte afwijkt ten opzichte van een traditionele woning met een kap. Indien een ruimtelijke ontwikkeling niet binnen het vigerende bestemmingsplan past, bestaat voor een ieder de mogelijkheid om een partiële herziening daarvan te verzoeken, aldus de raad. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat een woning met kap wellicht slanker oogt, maar het toegestane bouwvolume onder het vorige bestemmingsplan niet veel kleiner was, omdat een kap op de gehele woning mocht worden gebouwd en de toegestane maximale bouwhoogte 1,5 meter hoger was. Het effect op de omgeving van de nieuwe kubistische woning is niet negatiever ten opzichte van de bouwmogelijkheden onder het vorige plan en volgens de raad worden de belangen van omwonenden derhalve niet onevenredig geschaad.
2.6. Ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling van de nieuw te bouwen woning en het gestelde onevenredige verlies aan woongenot, privacy en uitzicht ten gevolge van dit plan overweegt de voorzitter als volgt.
Niet in geschil is dat het voorheen geldende plan "'t Holthuis en omgeving" de mogelijkheid bood om op het bewuste perceel een woning met een goothoogte van 3,5 meter en een nokhoogte van 8 meter te bouwen. De raad wijst terecht op het feit dat onder het voorheen geldende plan de kap op de woning het gehele bouwvlak mocht beslaan terwijl in het onderhavige plan slechts op ongeveer 1/3 deel van het bouwvlak een tweede bouwlaag is toegestaan. Voor het overige 2/3 deel van het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 3,85 meter en deze eerste bouwlaag zal hierdoor grotendeels dan wel volledig aan het zicht onttrokken zijn voor omwonenden door bestaande heggen of andersoortige erfafscheidingen.
Voorts heeft de raad belang mogen hechten aan het feit dat de maximale bouwhoogte in het plan 1,5 meter lager is dan het voorheen geldende plan toestond, dat de woning op een besloten binnenterrein zal worden gerealiseerd en dat op het bewuste perceel reeds een woning staat.
Gelet op het hiervoor overwogene, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan met betrekking tot ruimtelijke uitstraling, woongenot, privacy en uitzicht niet leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor omwonenden.
2.7. Met betrekking tot de schaduwwerking van de nieuwe woning zijn ter zitting tekeningen overgelegd. Desgevraagd is ter zitting meegedeeld dat de tekeningen zijn gemaakt door de architect van [belanghebbende] en dat de tekeningen op schaal zijn, waarbij is onderkend dat de hoogte van de omliggende woningen niet op schaal is. De nieuwe woning waarin het plan voorziet is wel volledig op schaal weergegeven. De voorzitter ziet geen aanleiding om de twijfelen aan situering van de omliggende woningen ten opzichte van de nieuwe woning of aan de weergave van de schaduwwerking op de desbetreffende tekeningen. Dat de hoogte van de omliggende woningen niet op schaal is maakt dat niet anders, aangezien voor de schaduwwerking van de nieuwe woning de hoogte van die woning zelf bepalend is en die op schaal is weergegeven.
Gelet op de overgelegde tekeningen, het toegestane bouwvolume ingevolge het plan alsmede de maximale bouwmogelijkheden onder het voorheen geldende plan, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat wat betreft de schaduwwerking van de nieuwe woning geen onaanvaardbare situatie zal ontstaan.
2.8. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan een nadelige invloed heeft op de waarde van hun woningen, overweegt de voorzitter dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.9. De geuite bezwaren ten aanzien van het uitgebrachte advies van de welstandscommissie en de daaraan gekoppelde vraag of de te bouwen woning voldoet aan de redelijke eisen van welstand, dienen aan de orde te worden gesteld in de procedure inzake de omgevingsvergunning voor het bouwen en niet in onderhavige bestemmingsplanprocedure.
2.10. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2011
317-571.