ECLI:NL:RVS:2011:BP4700

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008062/1/H3 en 201008151/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoeken tegen bewoning van voormalige onderwijsgebouwen in Dordrecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op de hoger beroepen van [appellant] tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden tegen het bewonen van het voormalige OSB-gebouw aan het Papeterspad en het voormalige LTS-gebouw aan de Reeweg Oost te Dordrecht. Deze verzoeken zijn door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht afgewezen. De rechtbank heeft de bezwaren van [appellant] tegen deze afwijzingen ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De Raad van State heeft op 16 februari 2011 geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij zijn verzoeken om handhavend optreden. De Afdeling overweegt dat een verzoeker een persoonlijk belang moet hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Het college heeft terecht gesteld dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij zich niet onderscheidt van andere inwoners van Dordrecht. De voorzieningenrechter heeft deze overwegingen bevestigd en de hoger beroepen van [appellant] ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de afwijzingen van de verzoeken geen besluiten zijn in de zin van de Awb, en dat het college de bezwaren van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak van de voorzieningenrechter is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan in naam der Koningin.

Uitspraak

201008062/1/H3 en 201008151/1/H3.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 13 augustus 2010 in zaken nrs. 10/716 en 10/526 onderscheidenlijk 10/715 en 10/565 in de gedingen tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke brieven van 22 maart 2010 heeft het college verzoeken van [appellant] om handhavend op te treden tegen het bewonen van onderscheidenlijk het voormalige OSB-gebouw aan het Papeterspad te Dordrecht en het voormalige LTS-gebouw aan de Reeweg Oost te Dordrecht afgewezen.
Bij besluiten van 13 en 14 april 2010 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij afzonderlijke uitspraken van 13 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellant] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 2 februari 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door G. Boukich en B.B.A. de Bruijn, beiden werkzaam bij het Servicecentrum Drechtsteden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
2.2. [appellant] heeft verzocht om handhavend op te treden tegen het overtreden van de Woningwet, het zonder vergunning omzetten van onzelfstandige in zelfstandige woonruimte en het zonder gebruiksmelding gebruik maken van een bouwwerk in het voormalige OSB-gebouw en het voormalige LTS-gebouw te Dordrecht.
Bij brieven van 22 maart 2010 heeft het college de verzoeken afgewezen, omdat [appellant] niet als belanghebbende bij die verzoeken kan worden aangemerkt. Een verzoeker moet een hem persoonlijk aangaand belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen, aldus het college. Verder heeft het college het standpunt ingenomen dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat illegale kamerverhuur niet gelijk is aan de problematiek ten aanzien van kraakpanden.
Bij besluiten van 13 en 14 april 2010 heeft het college de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard, omdat een afwijzing van een verzoek om handhavend optreden dat afkomstig is van een niet-belanghebbende geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat [appellant] geen belanghebbende is bij zijn verzoeken om handhavend optreden, dat de verzoeken daarom geen aanvragen zijn in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, dat de afwijzingen van de verzoeken daarom geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat het college de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het algemeen belang dat met handhavend optreden is gediend, geen persoonlijk belang van [appellant] bij zijn verzoeken is, omdat hij zich hierin niet onderscheidt van andere inwoners van Dordrecht. Ook is er geen concurrentiebelang, omdat niet aannemelijk is dat [appellant] en de verhuurder van het OSB-gebouw en het LTS-gebouw in hetzelfde marktsegment werkzaam zijn of zich tot dezelfde klantenkring richten.
2.4. Hetgeen [appellant] in hoger beroep betoogt is louter een niet nader gemotiveerde herhaling van hetgeen hij in beroep bij de voorzieningenrechter heeft betoogd. Het betoog doet er niet aan af aan dat de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden heeft overwogen dat [appellant] in dezen geen belanghebbende is in de zin van de Awb bij de door hem gedane verzoeken, dat de afwijzingen van de verzoeken geen besluiten zijn in de zin van de Awb en dat het college de bezwaren daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook overigens kan de Afdeling zich met de uitspraken van de voorzieningenrechter verenigen. Onder deze omstandigheden komt de Afdeling niet toe aan de vraag of de verzoeken van [appellant] terecht zijn afgewezen.
Het betoog faalt.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011
419-640.