ECLI:NL:RVS:2011:BP4705

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006260/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • N.D.T. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor kelder onder bestaande woning in De Ronde Venen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen op 12 februari 2009 een bouwvergunning geweigerd aan [appellant] voor het oprichten van een kelder onder een bestaande woning. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 9 juli 2009 alsnog een bouwvergunning verleend, maar dit besluit werd op 23 november 2009 door het college herroepen na bezwaar van [wederpartij]. De rechtbank Utrecht heeft op 21 mei 2010 de besluiten van 7 en 9 juli 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 16 februari 2011 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het bouwplan in strijd was met artikel 27 van de planvoorschriften, omdat [wederpartij] dit niet in zijn beroepschrift had aangevoerd. De Afdeling bevestigde dat het college de bouwvergunning had moeten verlenen, maar oordeelde ook dat het college onvoldoende gemotiveerd had waarom het de bouwvergunning had verleend, ondanks negatieve welstandsadviezen. De Afdeling heeft het hoger beroep van [appellant] ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van de gronden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door het college bij het verlenen van bouwvergunningen en de noodzaak om de procedurele rechten van betrokken partijen te respecteren. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201006260/1/H1.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente De Ronde Venen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 mei 2010 in zaak nr. 10/742 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], gemeente De Ronde Venen
en
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2009 heeft het college geweigerd [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een kelder onder een bestaande woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aangekondigd een nieuw primair besluit te zullen nemen. Bij besluit van 9 juli 2009 heeft het college [appellant] bouwvergunning verleend.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft het college het tegen het besluit van 9 juli 2009 door [wederpartij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en besloten geen ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.
Bij uitspraak van 16 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2009 vernietigd en bepaald dat het college het door [wederpartij] gemaakte bezwaar naar haar doorzendt ter behandeling als beroepschrift.
Bij uitspraak van 21 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen de besluiten van 7 en 9 juli 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 juli 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 12 februari 2009 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[appellant], [wederpartij] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J. Suyver, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.J. Vonk en T.M. van den Broek-Helsloot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [wederpartij] gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een kelder onder een bestaande woning op het perceel.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan in strijd is met artikel 27 van de planvoorschriften, terwijl [wederpartij] dit in zijn beroepschrift niet heeft aangevoerd, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten de omvang van het geschil is getreden.
2.2.1. Dit betoog slaagt. Nu [wederpartij] de door hem gestelde schending van artikel 27 van de planvoorschriften niet in zijn beroepschrift maar eerst ter zitting van de rechtbank heeft aangevoerd, moet worden geconcludeerd dat dit in een te laat stadium van de procedure is gebeurd. De rechtbank heeft om die reden ten onrechte overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 27 van de planvoorschriften en dat het college de bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet had moeten weigeren.
2.3. Nu het betoog slaagt, zal de Afdeling alsnog de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, waaraan de rechtbank niet is toegekomen.
2.4. In de samenstellende bestanddelen van het besluit op bezwaar van 7 en 9 juli 2009 heeft het college het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard en hem alsnog bouwvergunning verleend.
2.5. [wederpartij] heeft betoogd dat het college zich in het besluit op bezwaar weliswaar op het standpunt heeft gesteld dat het welstandsadvies van 15 januari 2009 ondeugdelijk is gemotiveerd, maar vervolgens, zonder nader in te gaan op de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, alsnog bouwvergunning heeft verleend.
2.5.1. Dit betoog slaagt. In het besluit op bezwaar heeft het college zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie van 18 mei 2009, op het standpunt gesteld dat het welstandsadvies van 15 januari 2009 niet deugdelijk is gemotiveerd en dat het zich niet op dat welstandsadvies heeft kunnen baseren. Het college heeft echter voorts, zonder te motiveren waarom het van het nieuwe, op 16 juni 2009 uitgebrachte, negatieve welstandsadvies, afweek, bouwvergunning verleend. Het besluit op bezwaar is dan ook in zoverre onvoldoende gemotiveerd en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2009. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.8. In dit besluit van 8 juni 2010, nader toegelicht in het verweerschrift van 9 november 2010, heeft het college zich, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften De Ronde Venen (hierna: de commissie) van 3 november 2009, op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Het heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het daarom niet wenselijk is om mee te werken aan het verlenen van ontheffing van het bestemmingsplan.
2.9. [appellant] heeft betoogd dat het college in het besluit van 8 juni 2010 niet zonder meer het advies van de commissie van 3 november 2009 had mogen overnemen. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat van het advies geen overtuigingskracht uitgaat, nu het is uitgebracht ter voorbereiding van het besluit op bezwaar van 23 november 2009 dat door de rechtbank bij uitspraak van 16 maart 2010 is vernietigd.
2.9.1. De omstandigheid dat het besluit op bezwaar van 23 november 2009 is vernietigd, maakt, anders dan [appellant] heeft betoogd, niet dat het college in het nadien genomen besluit van 8 juni 2010 niet naar het advies van 3 november 2009 dat is uitgebracht ter voorbereiding van het besluit van 23 november 2009 heeft mogen verwijzen. Er is niet gebleken dat na het horen in de bezwaarschriftprocedure en het uitbrengen van het advies door de commissie feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die voor het op het bezwaar te nemen besluit van 8 juni 2010 van aanmerkelijk belang konden zijn geweest en het college niet langer van het advies van de commissie kon uitgaan. Het betoog faalt.
2.10. [appellant] heeft voorts betoogd dat het college, nadat het eerst twee negatieve welstandsadviezen ter zijde heeft gelegd, niet zonder nadere motivering het advies van de commissie dat het derde welstandsadvies van 16 juni 2009 deugdelijk moet worden geacht, kon overnemen. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij niet in de gelegenheid is gesteld op het welstandsadvies te reageren.
2.10.1. Tijdens de hoorzitting bij de commissie op 28 oktober 2009 is het college ingegaan op het welstandsadvies van 16 juni 2009. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] geen opmerkingen gemaakt over dat welstandsadvies. Op 3 november 2009 heeft de commissie haar advies uitgebracht. Ter zitting bij de rechtbank op 15 april 2010 is het welstandsadvies opnieuw aan de orde gesteld. Ook op dat moment is [appellant] niet inhoudelijk op het advies ingegaan. Onder deze omstandigheden faalt het betoog van [appellant] dat hij niet in de gelegenheid is gesteld op het welstandsadvies van 16 juni 2009 te reageren.
De omstandigheid dat het college, zoals [appellant] heeft betoogd, eerder voorbij is gegaan aan twee negatieve welstandsadviezen, laat, wat daar ook van zij, onverlet dat, nu [appellant] het welstandsadvies van 16 juni 2009 niet gemotiveerd heeft bestreden terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld, het college voldoende heeft gemotiveerd dat het het advies van de commissie dat, voor zover thans van belang, het welstandsadvies van 16 juni 2009 wel deugdelijk is gemotiveerd, overneemt. Het betoog faalt.
2.11. Gelet op het voorgaande, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand en om die reden de bouwvergunning kunnen weigeren.
2.12. Het beroep tegen het besluit van 8 juni 2010 is ongegrond. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juni 2010, kenmerk 20080757, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011
473.