201002062/1/H1.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 19 januari 2010 in zaak nrs. 09/1309 en 09/1310 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Losser.
Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te De Lutte.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 10 februari 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft het college [appellante] te kennen gegeven de in de bezwaarprocedure, alsmede de in hoger beroep opgekomen kosten te vergoeden.
Bij besluit van 25 oktober 2010 heeft het college [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning en paardenstal op het perceel [locatie] te De Lutte.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K.A.G. Tijhaar en J. Dalenoord, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. [appellante] is met voorafgaand bericht niet verschenen.
2.1. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt.
2.2. Bij besluit van 21 juli 2010 heeft het college op verzoek van [vergunninghouder] de bij besluit van 10 februari 2009 verleende bouwvergunning ingetrokken. Gelet hierop, heeft [appellante] geen belang meer bij een oordeel van de Afdeling over de door haar aangevoerde beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak. Dat oordeel, hoe dat ook luidt, kan immers voor [appellante] niet leiden tot een ander door haar gewenst resultaat dan reeds is bereikt met de intrekking van de bouwvergunning.
Het betoog van [appellante] dat nog geen duidelijkheid is verkregen over de interpretatie van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, plandeel Beuningen" leidt niet tot een ander oordeel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 april 2007 in zaak nr.
200606565/1) is de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen in een geschil met betrekking tot een besluit. Waar, zoals in dit geval, geen zodanig geschil bestaat, is de bestuursrechter niet tot beantwoording van al dan niet principiële vragen gehouden.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het college het door [appellante] tegen het besluit van 10 februari 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij, nu de verleende bouwvergunning is ingetrokken, geen procesbelang meer heeft bij een beoordeling van haar bezwaar.
2.4.1. [appellante] heeft betoogd dat met het besluit van 3 augustus 2010 niet geheel aan haar bezwaren tegemoet is gekomen en dat besluit derhalve, gelet op artikel 6:18, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24, eerste lid, van de Awb, deel uitmaakt van het geding. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het college ten onrechte niet heeft beslist op haar verzoek om de in de bezwaarprocedure opgekomen kosten te vergoeden en ten onrechte niet is overgegaan tot vergoeding van die kosten.
Bij besluit van 29 september 2010 heeft het college, onder wijziging van het besluit van 3 augustus 2010, medegedeeld de in de procedure opgekomen kosten te vergoeden. Uit de brief van [appellante] van 5 november 2010 en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kosten, waarvan [appellante] de vergoeding heeft verzocht, door het college inmiddels zijn vergoed.
Gelet hierop heeft [appellante] geen belang meer bij een beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 3 augustus 2010.
2.4.2. Het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2010 is niet-ontvankelijk.
2.5. [appellante] heeft in voormelde brief van 5 november 2010 de Afdeling verzocht een besluit van het college van 25 oktober 2010 op een aanvraag van [vergunninghouder] om bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning en paardenstal op het perceel [locatie] te De Lutte op de voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling betrekken.
In aanmerking genomen dat [appellante] tegen dat besluit bezwaar heeft gemaakt en de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo bij uitspraak van 16 december 2010 inmiddels op het door haar ingediende verzoek om een voorlopige voorziening heeft beslist, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding het besluit van 25 oktober 2010 op de voet van artikel 6:19, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling betrekken.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 3 augustus 2010, kenmerk 10.0012511, niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011