ECLI:NL:RVS:2011:BP4740

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006452/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • C.W. Mouton
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van café La Fuiaga door de burgemeester van Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de exploitanten van café La Fuiaga tegen de besluiten van de burgemeester van Amsterdam tot onmiddellijke sluiting van hun café. De burgemeester had op 21 november 2008 besloten tot sluiting van het café vanwege ernstige zorgen over de openbare orde, na een aangifte van mishandeling en het aantreffen van cocaïne in het café. De burgemeester trok ook de voorlopige exploitatievergunning in. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de exploitanten ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 24 januari 2011 behandeld. De rechters hebben overwogen dat de burgemeester zijn besluiten niet voldoende heeft onderbouwd. De burgemeester had in zijn besluiten verwezen naar een aantal feiten, waaronder de aangifte van bedreiging en beroving met een vuurwapen, maar de Raad van State oordeelde dat deze feiten niet op zichzelf voldoende waren om de sluiting van het café te rechtvaardigen. De rechtbank had niet onderkend dat de sluiting niet gerechtvaardigd kon worden op basis van een incident dat zich voordeed terwijl het café gesloten was.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de burgemeester onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de overige omstandigheden, zoals het aantreffen van cocaïne en de aanwezigheid van honkbalknuppels, op zichzelf de sluiting van het café konden rechtvaardigen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de burgemeester van 19 maart 2009 vernietigd. De burgemeester is ook verplicht om het griffierecht aan de appellanten te vergoeden.

Uitspraak

201006452/1/H3.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], handelend onder de naam La Fuiaga (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2010 in zaak nr. 09/1913 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2008 heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting bevolen van café La Fuiaga.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft de burgemeester de aan [appellant] verleende voorlopige toestemming om La Fuiaga te exploiteren, ingetrokken.
Bij besluit van 19 maart 2009 heeft de burgemeester, voor zover thans van belang, de door [appellant] tegen de besluiten van 21 en 25 november 2008 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 mei 2010, verzonden op 25 mei 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2010.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2011, waar [appellant], in de persoon van [appellant A], en de burgemeester van Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J. Pot, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV) kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
Ingevolge het tweede lid trekt de burgemeester het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, doet de exploitant, als hij de exploitatie van een bedrijf beëindigt, binnen twee weken na de beëindiging hiervan mededeling aan het bevoegde bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid vervalt bij beëindiging van het bedrijf de vergunning, tenzij de rechtsopvolger van de vergunninghouder binnen vier weken na de overdracht van het bedrijf een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend.
Ingevolge het derde lid blijft de vergunning, behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, in dat geval van kracht, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.
Volgens de Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de notitie) kan met betrekking tot artikel 2.7 van de APV (thans artikel 2.10) een inrichting worden gesloten, als - kort samengevat - sprake is van heling, illegaal gokken, aanwezigheid van wapens, discriminatie of andere ernstige feiten die de openbare orde ernstig verstoren of dreigen te verstoren.
Volgens de notitie wordt de inrichting voor onbepaalde tijd gesloten.
2.2. De burgemeester heeft aan zijn besluit van 21 november 2008 onder meer ten grondslag gelegd dat de politie een onderzoek heeft ingesteld omdat op 15 november van dat jaar een aangifte is gedaan van mishandeling in La Fuiaga, uit die aangifte bleek dat bezoekers van La Fuiaga in het bezit waren van cocaïne en die onder het oog van de eigenaar gebruikten, en dat de politie al eerder handel in harddrugs in La Fuiaga vermoedde. Uit dat onderzoek heeft de politie de conclusie getrokken dat uit het aantreffen van cocaïne en de verklaring van de eigenaar blijkt dat openlijk drugs werden gebruikt in La Fuiaga, dat er twee honkbalknuppels aanwezig waren in het café, en dat [appellant] geen melding heeft gemaakt bij de politie van zijn vermoeden dat een vuurwapen in het café was verborgen en van het drugsgebruik in het café. Verder heeft de politie volgens het besluit van 21 november 2008 geconstateerd dat La Fuiaga frequent werd bezocht door criminelen, dat de eigenaar melding heeft gemaakt van bedreiging en beroving met een vuurwapen in La Fuiaga, en dat aannemelijk is dat die twee zaken verband houden met elkaar. Ten slotte heeft de politie geconstateerd dat het toezicht van de eigenaar op zijn café onvoldoende is gebleken en de kans op verstoring van de openbare ruimte zeer groot is omdat La Fuiaga zich bevindt in een druk bezocht uitgaansgebied. De conclusies van de politie hebben de burgemeester tot het oordeel geleid dat het geopend blijven van La Fuiaga een ernstig gevaar voor de openbare orde oplevert.
De burgemeester heeft de hiervoor weergegeven bevindingen uit het onderzoek van de politie eveneens ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 25 november 2008.
De besluiten van 21 en 25 november 2008 zijn gehandhaafd bij besluit van 19 maart 2009. Aan dat besluit heeft de burgemeester niet meer ten grondslag gelegd dat La Fuiaga frequent werd bezocht door criminelen, dat La Fuiaga zich bevindt in een druk uitgaansgebied en daarom de kans op verstoring van de openbare orde groot is en dat [appellant] van zijn vermoeden dat een vuurwapen in het café was verborgen geen melding heeft gemaakt bij de politie.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester aan het bij de rechtbank bestreden besluit de door [appellant B] gedane aangifte van bedreiging en beroving met een vuurwapen niet ten grondslag mocht leggen. La Fuiaga was ten tijde van de bedreiging en beroving niet voor het publiek geopend. Voorts heeft [appellant] betwist dat zich een daadwerkelijke verstoring van de openbare orde heeft voorgedaan.
2.3.1. [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omstandigheid dat een horeca-inrichting tijdens sluitingstijd onder bedreiging met een vuurwapen wordt beroofd, op zichzelf in redelijkheid niet kan worden aangevoerd als een grond om over te gaan tot sluiting van die inrichting omdat zij ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Dit is anders indien omstandigheden aannemelijk worden gemaakt die wijzen op een verband tussen de overval en de wijze van exploitatie van de inrichting of de persoon of de activiteiten van de exploitant, de beheerder of het personeel van de inrichting. Het enkele feit dat de overvaller [appellant B] kende, is daarvoor niet voldoende.
Blijkens het besluit op bezwaar van 19 maart 2009 berusten, na heroverweging, het bevel tot sluiting en de intrekking van de voorlopige toestemming op een combinatie van omstandigheden in onderlinge samenhang, te weten de aangifte van de overval, het aantreffen van 0,38 gram cocaïne en de aanwezigheid van de honkbalknuppels. Aangezien in hoger beroep de aangifte van de overval rechtens niet als dragende grond is aanvaard, dient te worden beoordeeld of de overige omstandigheden het besluit dragen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in bezwaar reeds drie gronden waarop de primaire besluiten berustten, zijn afgevallen. Het is primair aan de burgemeester om te beoordelen of en waarom de besluiten van 21 en 25 november 2008 ook zouden zijn genomen op de twee resterende gronden. Ter zitting is van de zijde van de burgemeester daarover evenwel geen uitsluitsel gegeven. Derhalve kan het bestreden besluit geen stand houden.
Het betoog slaagt.
2.4. Gelet op het voorgaande, behoeven de overige door [appellant] aangevoerde gronden geen bespreking.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 maart 2009 van de burgemeester alsnog gegrond verklaren. Dat besluit wordt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2010 in zaak nr. 09/1913;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 19 maart 2009, kenmerk BZ.1.08.0558.001 alsmede 0614.001/DJZ;
V. gelast dat de burgemeester van Amsterdam aan [appellant A] en [appellant B] handelend onder de naam La Fuiaga het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011
419-622.