ECLI:NL:RVS:2011:BP4763

Raad van State

Datum uitspraak
16 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007831/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • F.B. van der Maesen de Sombreff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en noodzaak tot sanering op perceel Dr. A. F. Philipsweg 25 te Assen

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 februari 2011 uitspraak gedaan over een geschil tussen de besloten vennootschappen Semler Beheer B.V. en Semler Exploitatie B.V. (hierna gezamenlijk aangeduid als Semler) en het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Het geschil betreft de vaststelling van ernstige bodemverontreiniging op het perceel Dr. A. F. Philipsweg 25 te Assen, waarbij het college op 8 juli 2009 heeft geconcludeerd dat spoedige sanering noodzakelijk is. Semler heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat gedeeltelijk gegrond is verklaard, maar het college heeft het oorspronkelijke besluit gehandhaafd. Semler heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak behandeld op 14 januari 2011. Semler betoogde dat het college niet voldoende had aangetoond dat spoedige sanering noodzakelijk was en dat de aanwezigheid van een drijflaag niet vaststond. Het college had zijn besluit gebaseerd op een rapport van Tauw B.V. dat concludeerde dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging en dat de sanering spoedeisend was. Semler voerde aan dat de metingen onjuist waren en dat er geen actueel verspreidingsrisico bestond.

De Raad van State oordeelde dat het college de stappen zoals voorgeschreven in de circulaire bodemsanering had gevolgd en dat de conclusie dat spoedige sanering noodzakelijk was, op goede gronden was genomen. De beroepsgrond van Semler werd verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201007831/1/M2.
Datum uitspraak: 16 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Semler Beheer B.V. en Semler Exploitatie B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: Semler), gevestigd te Assen,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2009, voor zover hier van belang, heeft het college vastgesteld dat ter plaatse van een deel van het perceel Dr. A. F. Philipsweg 25 te Assen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan spoedige sanering noodzakelijk is.
Bij besluit van 21 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft het college het door Semler daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 8 juli 2009 gehandhaafd.
Tegen het besluit van 21 juli 2010 heeft Semler bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Semler heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2011, waar Semler, vertegenwoordigd door mr. ing. J.G.H. Meijerink, advocaat te Assen, en het college, vertegenwoordigd door W. van Oosterom en
ing. F. Velthuis, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leiden tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.
2.2. Het college heeft zijn besluit van 8 juli 2009 onder meer gebaseerd op het rapport "Nader bodemonderzoek Dr. A.F. Philipsweg 25 (Semler) te Assen" van Tauw B.V. van 27 april 2009 (hierna: het rapport van Tauw). In het rapport van Tauw is geconcludeerd dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering spoedeisend is. Volgens de risicobeoordeling in het rapport van Tauw bestaat er een onaanvaardbaar risico voor verspreiding van de verontreiniging en mogelijk een onaanvaardbaar risico voor de mens. In het rapport van Tauw is gesteld dat er een drijflaag aanwezig is van een dieselachtig product met een dikte van 0.1 tot 0.6 meter.
In het bestreden besluit heeft het college zijn beslissing dat spoedige sanering noodzakelijk is, uitsluitend gebaseerd op het risico van verspreiding.
2.3. Eerst ter zitting heeft Semler over de deugdelijkheid van het rapport van Tauw betoogd dat peilbuizen voor het meten van de grondwaterkwaliteit onjuist zijn geplaatst en dat de conserveringstermijn van enkele monsters is overschreden. Dit is in dit stadium van de procedure, mede nu niet is gebleken dat dit niet eerder had gekund, in strijd met de goede procesorde. De Afdeling laat deze argumenten daarom buiten beschouwing bij de beoordeling van het beroep.
2.4. Semler betoogt dat het college niet heeft aangetoond dat spoedige sanering noodzakelijk is. Volgens haar staat de aanwezigheid van de drijflaag niet vast. Daarbij stelt Semler dat uit het rapport van Tauw niet duidelijk wordt of de drijflaagmeting is uitgevoerd volgens de beoordelingsrichtlijn "BRL SIKB 2000". Verder voert Semler aan dat uit de enkele aanwezigheid van een drijflaag niet zonder meer volgt dat spoedige sanering noodzakelijk is. Daartoe wijst zij erop dat ingevolge de circulaire bodemsanering 2009 (hierna: de circulaire) kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat bij de aanwezigheid van een drijflaag spoedige sanering is geboden is. Semler stelt dat de aanwezige verontreiniging nagenoeg niet is verplaatst, waardoor de situatie stabiel is en geen actueel verspreidingsrisico bestaat. Zij wijst in dit verband op het rapport "Milieuadvies inzake risico's door bodemverontreiniging" van het milieuadviesbureau "Baan om de aarde" van 1 februari 2010 (hierna: het rapport van "Baan om de aarde") en op de bij brief van 3 januari 2011 toegezonden, ongedateerde memo van dit adviesbureau (hierna: de memo). Semler betoogt dat het college een locatiespecifieke risicobeoordeling, in de circulaire geduid als stap 3, had moeten uitvoeren om het risico van verspreiding nader vast te stellen.
2.4.1. Het college heeft de spoedeisendheid van de bodemverontreiniging beoordeeld aan de hand van de circulaire.
De circulaire schrijft een werkwijze in stappen voor om te bepalen of een geval van ernstige verontreiniging spoedig moet worden gesaneerd. Volgens stap 1 wordt vastgesteld of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Volgens stap 2 wordt een standaard risicobeoordeling uitgevoerd om vast te stellen of sprake is van onaanvaardbare risico's. Volgens stap 3 kan een locatiespecifieke risicobeoordeling worden uitgevoerd indien uit stap 2 is gebleken dat sprake is van onaanvaardbare risico's, maar aanleiding bestaat om te verwachten dat een meer specifieke risicobeoordeling voor het betreffende geval van ernstige verontreiniging tot een andere conclusie leidt. Volgens paragraaf 5.1 van de circulaire dienen stap 1 en 2 altijd te worden uitgevoerd en kan stap 3 worden uitgevoerd indien de initiatiefnemer of het bevoegd gezag dit wenselijk acht. Als stap 3 is uitgevoerd dient het bevoegd gezag de conclusie omtrent spoed te baseren op de resultaten van stap 3.
De circulaire vermeldt dat er in onbeheersbare situaties onaanvaardbare risico's bestaan van verspreiding van verontreiniging. In de circulaire wordt er van uitgegaan dat indien een drijflaag aanwezig is, deze zich ook autonoom kan verplaatsen en daarmee een onbeheersbare situatie wordt gecreëerd. Bij een locatiespecifieke beoordeling (stap 3) dient te worden aangetoond dat de aanwezigheid van een drijflaag niet tot een onbeheersbare situatie leidt.
Volgens paragraaf 6.3.2 van bijlage 2 van de circulaire, voor zover hier van belang, kan de initiatiefnemer nagaan in hoeverre de aanwezigheid van de drijflaag niet tot onbeheersbare situaties leidt, aangezien zich gevallen kunnen voordoen waarbij de drijflaag immobiel is omdat de verspreiding in grote mate wordt bepaald door de doorlaatbaarheid van en obstructies in de bodem en door de viscositeit van de vloeistof die de drijflaag vormt.
2.4.2. Het rapport van Tauw vermeldt dat het veldwerk is uitgevoerd volgens het procescertificaat "BRL SIKB 2000". Voorts wordt met hetgeen in het rapport van "Baan om de aarde" en de memo is gesteld, de conclusie van het rapport van Tauw dat er een drijflaag aanwezig is, niet weerlegd. De Afdeling ziet ook overigens geen aanleiding om op dit punt aan de juistheid van het rapport van Tauw te twijfelen. De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.4.3. Het college heeft overeenkomstig het gestelde in de circulaire de stappen 1 en 2 uitgevoerd en vastgesteld dat spoedige sanering noodzakelijk is, omdat sprake is van een onbeheersbare situatie vanwege de aanwezigheid van een drijflaag. Het rapport van "Baan om de aarde" en de memo bevatten ten aanzien van de drijflaag geen feitelijk onderzoek en zijn daarmee niet aan te merken als stap 3, de locatiespecifieke risicobeoordeling, waarvan de resultaten de grondslag moeten vormen voor de beslissing omtrent spoed.
2.4.4. Het college is volgens de circulaire niet verplicht om een locatiespecifieke risicobeoordeling uit te voeren. Het college heeft dit ook niet noodzakelijk geacht, gezien de bevindingen in het rapport van Tauw over de aard en dikte van de drijflaag en de verontreiniging van het grondwater en de bodem buiten de drijflaag. Semler heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze bevindingen onjuist zijn of op onjuiste gegevens berust en dat het college daarom aanleiding had moeten zien om een locatiespecifieke beoordeling uit te voeren. Ook anderszins bestaat, gelet ook op de circulaire, geen reden voor het oordeel dat het college een dergelijke beoordeling had moeten uitvoeren.
Nu het college heeft mogen uitgaan van de resultaten van het onderzoek volgens stappen 1 en 2, is het op goede gronden tot de conclusie gekomen dat spoedige sanering noodzakelijk is. De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2011
190-687.