201006898/1/H1.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juni 2010 in zaak nr. 08/3504 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast de zonder c.q. in afwijking van een bouwvergunning gebouwde uitbreiding van de dakkapel op het perceel [locatie] te Oss te verwijderen en de situatie in de oude staat terug te brengen.
Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2008 heeft de rechtbank Den Bosch het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 augustus 2007 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt.
Bij besluit van 27 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 6 maart 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 juni 2010, verzonden op 9 juni 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Aldenhoven, advocaat te Oss, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.B. Verhoeven en H. Yildiz, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Krinkelhoek" rust op het perceel deels de bestemming "Woningen" en deels de bestemming "Achtertuin I".
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als "Achtertuin I" aangewezen gronden bestemd voor tuin en wat daartoe behoort.
Ingevolge het tweede lid is op deze gronden slechts het bouwen van de in artikel 12 onder e, f en g, vermelde bouwwerken toegestaan.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder f, aanhef en onderdeel 1, mogen bij elk eengezinshuis als hoofdgebouw bijgebouwen worden geplaatst als berging, garage en/of hobbyruimte.
Ingevolge genoemd lid, aanhef en onder f, aanhef en onderdeel 5, zal de goothoogte van de bijgebouwen nergens meer dan 3 meter bedragen.
2.2. Vaststaat en niet in geschil is dat de uitbreiding van de dakkapel heeft plaatsgevonden zonder dat daarvoor een bouwvergunning is verleend en in afwijking van een op 12 december 2000 verleende vergunning voor een dakkapel. Vaststaat tevens dat door de uitvoering van de dakopbouw een tweede bouwlaag wordt gecreëerd, waardoor de goothoogte meer dan de in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder f, onderdeel 5, van de planvoorschriften, toegestane 3 meter bedraagt.
In geschil is de vraag of in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan in verband daarmee had behoren af te zien.
2.3. De vergunning van 12 december 2000 is verleend ondanks strijd met de redelijke eisen van welstand, omdat voor het perceel Oijenseweg 29 bouwvergunning was verleend voor een vergelijkbare dakkapel.
2.4. In haar eerdere uitspraak van 17 juni 2008 heeft de rechtbank overwogen dat door de uitvoering van de dakopbouw (dat wil zeggen: de uitbreiding van de dakkapel) een tweede bouwlaag wordt gecreëerd, waardoor de goothoogte meer dan de toegestane drie meter bedraagt. De rechtbank heeft vervolgens, in het kader van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, vastgesteld dat de in 2000 aan [appellant] vergunde dakkapel evenals de onderhavige uitbreiding is gebouwd op het aangebouwde bijgebouw, welk bijgebouw de bestemming "Achtertuin I" heeft. Ter zitting heeft het college volgens de rechtbank beklemtoond dat deze bestemming geldt vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw (de woning) en dus voor het gehele bijgebouw. Tevens heeft de rechtbank aan de hand van de bouwvergunning van 12 december 2000 vastgesteld dat daarin is vermeld dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de goothoogte van de onderhavige uitbreiding van de dakkapel even hoog is als die van de eerder vergunde dakkapel. Omdat het college in het besluit niet heeft gemotiveerd waarom er ondanks de zeer vergelijkbare situatie geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan in deze concrete situatie van handhavend optreden had moeten worden afgezien, bevat het besluit geen deugdelijke motivering, aldus de rechtbank.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in zijn besluit van 27 augustus 2008 voorbij is gegaan aan de overwegingen van de rechtbank in de eerdere uitspraak van 17 juni 2008 dat het bijgebouw in zijn geheel in de bestemming "Achtertuin I" ligt en de goothoogte van de dakkapel en de uitbreiding even hoog zijn, welke overwegingen mede ten grondslag hebben gelegen aan haar oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er ondanks de zeer vergelijkbare situatie geen sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan in deze concrete situatie van handhavend optreden had moeten worden afgezien. Volgens [appellant] had het college, gezien de overwegingen van de rechtbank in die uitspraak, tot de conclusie moeten komen dat sprake is van vergelijkbare gevallen en van handhaving had moeten afzien.
2.5.1. De omstandigheid dat het college in zijn besluit van 27 augustus 2008 is voorbijgegaan aan de overwegingen van de rechtbank in de uitspraak van 17 juni 2008 en zich toen op het standpunt heeft gesteld dat het bijgebouw deels de bestemming "Woningen" en deels de bestemming "Achtertuin I" heeft en dat de goothoogte van de dakkapel en de uitbreiding niet even hoog zijn, nu de bovenzijde van de dakkapel, als ondergeschikt bouwwerk, niet als goothoogte wordt aangemerkt, terwijl de uitbreiding van de dakkapel een tweede bouwlaag heeft gecreëerd, waardoor een nieuwe goothoogte is ontstaan, laat onverlet dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht heeft overwogen dat de thans in het geding zijnde opbouw niet vergelijkbaar is met de in 2000 vergunde dakkapel.
Bij besluit van 12 december 2000 is voor deze dakkapel bouwvergunning verleend. In het onderhavige geval gaat het om een uitbreiding van die dakkapel over het hele dakvlak van het bijgebouw, waardoor een tweede bouwlaag wordt gecreëerd. In haar advies van 24 oktober 2006 heeft de welstandscommissie erop gewezen dat zij op 18 juli 2000 ten aanzien van het toen voorliggende plan voor een dakkapel heeft opgemerkt dat de dakkapel welstandsbezwaren oproept door zijn te forse breedte, te forse hoogte en zijn directe relatie met de gevel en doordat het eigen karakter van het profiel en van het dakvlak te zeer worden aangetast. In het advies van 24 oktober 2006 heeft de welstandscommissie er tevens op gewezen dat de eerder vergunde dakkapel nu zal worden voorzien van een uitbreiding. Deze uitbreiding roept volgens de welstandscommissie zeer ernstige bezwaren op door zijn te forse hoogte, te forse totaalbreedte en de te directe relaties met alle dakranden. Volgens de commissie worden het eigen karakter van het profiel en van het dakvlak zodanig aangetast dat deze bijna niet meer herkenbaar zijn. De uitbreiding betekent een exces en de daardoor ontstane situatie is in ernstige mate strijdig met de redelijke eisen van welstand, aldus de commissie.
Gelet op dit advies heeft de rechtbank terecht overwogen dat de uitbreiding van de dakkapel door zijn massieve uitstraling kan worden geacht een ernstiger inbreuk op de welstand te vormen dan de eerder vergunde dakkapel, zodat reeds hierom geen sprake is van een vergelijkbaar geval. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de dakkapel op het perceel Oijenseweg 29 ook moet worden aangemerkt als een tweede verdieping en ook is geplaatst op een bijgebouw, waarop dezelfde bestemmingen rusten als op zijn bijgebouw. Volgens [appellant] is daar dan ook sprake van een vergelijkbaar geval.
2.6.1. Uit de stukken is gebleken dat op het perceel Oijenseweg 29, anders dan [appellant] betoogt, een dakkapel is geplaatst die niet kan worden aangemerkt als een tweede bouwlaag, zoals het geval is op het onderhavige perceel. Reeds hierom is geen sprake van een vergelijkbaar geval.
2.7. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhaving behoorde af te zien.
Ten overvloede merkt de Afdeling op dat het college ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat bij de invordering van de verbeurde dwangsommen rekening zal worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [appellant].
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011