ECLI:NL:RVS:2011:BP5434

Raad van State

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006249/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • C.W. Mouton
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte wegens overtreding van jachtwetgeving

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn jachtakte door de korpschef van de politieregio Hollands-Midden werd bevestigd. De korpschef had op 5 november 2008 besloten de jachtakte van [appellant] in te trekken, omdat hij op 17 november 2007 met twee andere jagers was aangetroffen op een perceel dat niet voldeed aan de eisen van de Flora- en faunawet (Ffw) en het Jachtbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de korpschef terecht had vastgesteld dat het jachtveld waarin [appellant] was aangetroffen, niet voldeed aan de vereiste oppervlakte van ten minste 80 hectare. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde dat de korpschef de bebouwing langs de weg Zuidwijk terecht als bebouwde kom had aangemerkt, wat leidde tot de conclusie dat het jachtveld te klein was. De Afdeling oordeelde dat de korpschef op goede gronden had geconcludeerd dat de jachtakte van [appellant] kon worden ingetrokken, omdat hij zich niet aan de wettelijke eisen had gehouden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de korpschef om de jachtakte van [appellant] in te trekken werd daarmee bekrachtigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201006249/1/H3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 mei 2010 in zaak nr. 09/5067 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van de politieregio Hollands-Midden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2008 heeft de korpschef, voor zover thans van belang, de aan [appellant] verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.C.H. van Schooten, advocaat te Rolde, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. R.T.J. van Dartel en D. Meindertsma, beiden werkzaam bij de politieregio, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 41, tweede lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) kan een jachtakte worden ingetrokken, indien er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheid om te jagen misbruik maakt.
Ingevolge artikel 49 worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de eisen waaraan jachtvelden waarop het genot van de jacht mag worden uitgeoefend, moeten voldoen.
Ingevolge 53, eerste lid, aanhef en onder c, is het verboden te jagen met een geweer in een jachtveld dat niet voldoet aan de krachtens artikel 49 gestelde regels.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het Jachtbesluit heeft een jachtveld waarop het genot van de jacht met gebruikmaking van een geweer mag worden uitgeoefend, een aaneengesloten oppervlakte van:
a. ten minste 40 hectare per jachthouder waarop deze als zodanig bevoegd is te jagen en bovendien
b. ten minste zoveel maal 40 hectare als er behalve de onder a bedoelde jachthouder anderen dan jachtopzichters in datzelfde jachtveld bevoegd zijn te jagen uit hoofde van een schriftelijke toestemming als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de wet.
Ingevolge het tweede lid zijn de afmetingen van een jachtveld, als bedoeld in het eerste lid, zodanig dat daarin een cirkel met een straal van ten minste 150 meter kan worden beschreven.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, worden bij de berekening van de oppervlakte van een jachtveld, bedoeld in artikel 10, niet meegerekend:
a. gronden die zijn gelegen op een afstand van meer dan 350 meter van het middelpunt van een cirkel met een straal van 150 meter die het dichtst bij die gronden binnen het jachtveld kan worden beschreven;
b. gronden die, hoewel niet op een afstand van meer dan 350 meter van het in onderdeel a bedoelde middelpunt gelegen, van dat middelpunt uit in rechte lijn slechts bereikbaar zijn over grond die tot een ander jachtveld behoort;
c. openbare, verharde verkeerswegen, niet zijnde grindwegen;
d. begraafplaatsen en
e. bebouwde kommen van de gemeenten en onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen.
Ingevolge het tweede lid worden voor de toepassing van dit besluit als afzonderlijke jachtvelden beschouwd, ook indien op aangrenzende gronden dezelfde persoon of personen uit anderen hoofde bevoegd zijn te jagen:
a. gronden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b,
b. delen van een jachtveld waarbij de verbinding tussen deze delen op enig punt smaller is dan 50 meter, of
c. delen van een jachtveld die van elkaar worden gescheiden door een autosnelweg als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of door een water breder dan 10 meter waarover zich het genot van de jacht niet uitstrekt.
2.2. De korpschef heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat [appellant] op 17 november 2007 met twee andere jagers jagend met een geweer is aangetroffen op een perceel tussen Zuidwijk 51 te Boskoop en de Randensburgseweg 25 te Reeuwijk, te weten perceel 1286 (hierna: het veld). Volgens de korpschef bedraagt de oppervlakte van het veld ongeveer 21 hectare, althans is dit te klein om te voldoen aan de eisen die krachtens artikel 49 van de Ffw in artikel 10, eerste lid, van het Jachtbesluit aan de oppervlakte van een jachtveld worden gesteld. Dit is een overtreding van artikel 53, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ffw.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank met het oordeel dat de korpschef de gronden ten noorden van de Molenvliet terecht heeft beschouwd als een afzonderlijk jachtveld, niet behorend tot het veld waarin hij jagend is aangetroffen, heeft miskend dat de korpschef de bebouwing langs de weg Zuidwijk ten onrechte als bebouwde kom in de zin van de Ffw heeft aangemerkt. Daartoe voert hij aan dat langs deze weg typische lintbebouwing aanwezig is, bestaande uit woningen, boerderijen en bedrijfsgebouwen, die op afstanden van ten minste vijftig meter van elkaar staan. Hij stelt dat achter deze bebouwing veelal land- en tuinbouw in kwekerijen plaatsvindt en dat de percelen langs deze weg veelal door watergangen van elkaar gescheiden zijn. In deze situatie komt de veiligheid van bewoners en bezoekers van de gebouwen door de uitoefening van de jacht met een geweer achter deze percelen niet in gevaar, aldus [appellant]. Voorts voert hij aan dat de jachthouder op vrijwel al deze percelen het genot van de jacht heeft gehuurd en dat de eigenaren en gebruikers van de percelen de jacht wensen om daarmee overlast en schade door wild en andere dieren aan de land- en tuinbouw te voorkomen en te bestrijden.
De rechtbank heeft volgens hem evenzeer miskend dat, indien de bebouwing langs de weg Zuidwijk als bebouwde kom in de zin van de Ffw wordt aangemerkt, dit ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van het Jachtbesluit alleen leidt tot aftrek van de oppervlakte van de bebouwde kom, die volgens hem 18 hectare beslaat, van de oppervlakte van het veld, waarna dit nog ruim 100 hectare groot is. In dit verband verwijst hij naar een brief van een jurist van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging van 14 juli 2009, waarin deze heeft gesteld dat de lintbebouwing, indien deze als bebouwde kom wordt aangemerkt, niet valt onder de limitatieve opsomming van artikel 11, tweede lid, van het Jachtbesluit. Met het oordeel dat de korpschef het gebied ten oosten van de weg Zuidwijk, vanwege de scheiding door deze weg, de bebouwde kom en de onmiddellijk daaraan grenzende terreinen, terecht als een afzonderlijk jachtveld heeft aangemerkt, heeft de rechtbank derhalve een onjuiste toepassing gegeven aan deze bepaling, aldus [appellant].
2.3.1. In hoger beroep is niet in geschil het door de rechtbank gegeven oordeel dat, gelet op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder c, van het Jachtbesluit, de korpschef de percelen ten noorden van de Molenvliet terecht niet heeft meegerekend bij de vaststelling van de oppervlakte van het veld waarin [appellant] op 17 november 2007 is aangetroffen, omdat de Molenvliet over de gehele lengte breder is dan tien meter en dit water ten tijde van het incident niet voor het jachtrecht was gehuurd.
2.3.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat, gelet op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Jachtbesluit, het veld waarin [appellant] op 17 november 2007 jagend met een geweer is aangetroffen een oppervlakte van ten minste 80 hectare dient te hebben, nu [appellant] bevoegd was te jagen uit hoofde van een schriftelijke toestemming van de jachthouder. Zoals ook overwogen is in de uitspraken van de rechtbank Groningen van 16 april 2007, in zaak nr. 18/994741-06 (LJN: BA2991), en van de kantonrechter te Emmen van 8 maart 1962 (NJ 1963, 208), komt aan het begrip bebouwde kom in de zin van de Ffw en het Jachtbesluit, een eigen, zelfstandige betekenis toe, die dient te worden bepaald aan de hand van de strekking van deze regelgeving en de feitelijke omstandigheden. Die strekking is het verzekeren van de veiligheid van de bewoners en bezoekers van bebouwde kommen, die sterk bedreigd kan worden door het beoefenen van de jacht met geweren. Om recht te doen aan die strekking dient het begrip bebouwde kom ruim te worden opgevat.
Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de documenten, gevoegd bij het door de politie opgemaakte proces-verbaal van 22 januari 2009, nummer BVI 21/a-2008, met name de kadastrale kaart op schaal van het betrokken gebied, dat de bebouwing langs de weg Zuidwijk zodanig compact en intensief is dat deze, reeds vanwege de veiligheid van de bewoners en bezoekers van de woningen en de bedrijfsgebouwen, als bebouwde kom in de zin van de Ffw en het Jachtbesluit moet worden aangemerkt. Dat, zoals [appellant] heeft gesteld, de gebouwen ten minste vijftig meter uit elkaar staan en veel percelen door watergangen van elkaar worden gescheiden, wat daarvan ook zij, doet aan het vorenstaande niet af. Zoals de korpschef op juiste gronden heeft gesteld, is in dit verband evenmin van belang of de jacht op deze percelen door eigenaren en gebruikers daarvan is gewenst. Niet is gebleken dat het genot van de jacht op deze percelen is verhuurd, zoals [appellant] heeft gesteld. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpschef de bebouwing en de daaraan grenzende percelen terecht heeft aangemerkt als bebouwde kom en onmiddellijk aan die kom grenzende terreinen, als bedoeld in de Ffw en het Jachtbesluit.
Voorts heeft de korpschef zich terecht op het standpunt gesteld dat de cirkels, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het Jachtbesluit, niet over deze bebouwing en percelen mogen worden gelegd, omdat deze geen deel van het jachtveld uitmaken. Uit de nota van toelichting bij het Jachtbesluit (Staatsblad 2000, 520) volgt dat de in artikel 11, eerste lid, van het Jachtbesluit vermelde gronden, waaronder bebouwde kommen en onmiddellijk aan die kommen grenzende terreinen, waar niet mag worden gejaagd, om die reden ook niet worden meegerekend bij de berekening van de oppervlakte van het jachtveld. Met de strekking van deze bepaling is niet verenigbaar dat de cirkels, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het Jachtbesluit over die gronden worden beschreven. De korpschef heeft op basis van de kadastrale kaart met juistheid geconcludeerd dat de gronden ten oosten van de weg Zuidwijk zijn gelegen op een afstand van meer dan 350 meter van het middelpunt van de cirkel met een straal van 150 meter die binnen het veld waarop [appellant] jagend is aangetroffen het dichtst bij die gronden kan worden beschreven. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat de korpschef, gelet op artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van het Jachtbesluit, die gronden terecht heeft aangemerkt als een afzonderlijk jachtveld, niet behorende tot het veld waarin [appellant] jagend is aangetroffen. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de korpschef op goede gronden heeft geconcludeerd dat de oppervlakte van het veld te klein is om aan de eisen te voldoen die krachtens artikel 49 van de Ffw aan een jachtveld zijn gesteld.
Aan de door [appellant] ingeroepen beslissing van het openbaar ministerie van 23 februari 2010 om de strafvervolging ter zake van het onderhavige feit te seponeren en het eveneens door hem ingeroepen besluit van de minister van Justitie (thans: de minister van Veiligheid en Justitie) van 28 april 2010, waarbij deze het administratief beroep van [appellant] tegen het besluit van de korpschef van 5 november 2008, voor zover daarbij twee aan hem verleende verloven tot het voorhanden hebben van wapens en munitie zijn ingetrokken, gegrond heeft verklaard, kan niet de waarde worden toegekend die hij voorstaat, reeds omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat het veld een oppervlakte van ten minste 80 hectare heeft. Uit de door [appellant] overgelegde kopie van een buitengezelschapsverklaring van 8 maart 2010, die, naar de korpschef ter zitting bij de Afdeling onweersproken heeft gesteld, ziet op het jachtveld ten oosten van de weg Zuidwijk, kan evenmin worden opgemaakt dat het veld waar hij jagend is aangetroffen aan de wettelijke afmetingseisen voor een jachtveld voldoet.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid de jachtakte van [appellant] heeft kunnen intrekken. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011
419-598.