201008059/1/H2.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 24 juni 2010 in zaak nr. 09/493 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 gewijzigd vastgesteld op € 83 en bepaald dat een bedrag van € 828 wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 september 2009 heeft de Belastingdienst het besluit van 22 april 2009 ingetrokken en het door [appellante] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2010, verzonden op 8 juli 2010, heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 22 april 2009 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 3 september 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 september 2010.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 7 januari 2011 en 17 november 2010 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2.2. Niet in geschil is dat [appellante] een te hoog bedrag aan voorschotten kinderopvangtoeslag heeft ontvangen, zodat de Belastingdienst de voorschotten terecht heeft herzien. In geschil is of de Belastingdienst het teveel aan ontvangen voorschotten heeft mogen terugvorderen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in haar geval sprake is van een bijzondere situatie, zoals bedoeld in het beleid dat de Belastingdienst voert, omdat terugvordering leidt tot voor haar onaanvaardbare gevolgen.
2.3.1. De Belastingdienst voert het beleid, dat onverschuldigd betaalde voorschotten in beginsel altijd worden teruggevorderd. Alleen als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de schuldenaar is er sprake van dringende redenen die de situatie zo bijzonder maken dat van terugvordering kan worden afgezien. Een slechte financiële positie is volgens dat beleid echter geen reden om van terugvordering af te zien. Dit beleid is niet onredelijk. Nu [appellante] heeft aangevoerd dat haar financiële positie slecht is vanwege een schuld aan de gemeente Groningen die wordt ingehouden op haar uitkering, is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat de door [appellante] gestelde feiten en omstandigheden, te weten dat zij thans beschikt over onvoldoende middelen om de kinderopvangtoeslag terug te betalen, niet in de weg staan aan de vaststelling van de kinderopvangtoeslag op € 83 en de terugvordering door de Belastingdienst. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011