200910045/1/M3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Papendrecht,
verweerder.
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Parapluherziening geluidszone Aan de Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Soons-de Meester en E. Hoff, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Bij Koninklijk besluit van 19 april 1991 is krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder (oud) rondom het industrieterrein "Aan de Noord" een zone vastgesteld waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A). In het bij het bestreden besluit vastgestelde bestemmingsplan worden vier bestemmingsplannen partieel herzien, waarbij een gewijzigde geluidzone van het industrieterrein wordt vastgesteld. De wijziging heeft betrekking op het in beperkte mate vergroten van een deel van de buitengrens van de geluidzone binnen de gemeente Papendrecht. De raad heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de geluidsituatie ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein niet in overeenstemming is met de vigerende geluidzone. Dit heeft volgens de raad tot gevolg dat het gezoneerde industrieterrein momenteel ‘op slot’ zit. Het bestemmingsplan strekt ertoe de geluidzone meer in overeenstemming te brengen met de werkelijke geluidbelasting vanwege het industrieterrein.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren heeft gebracht. De raad voert hierbij aan dat de, aan het aanvullende beroepschrift gehechte, brief van [appellant] van 20 juli 2009 geen zienswijze is over het ontwerpbestemmingsplan, maar een zienswijze over het ontwerpbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht (hierna: het college) tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder ten aanzien van, onder meer, de woning van [appellant] aan de [locatie] te Papendrecht.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.2.2. Uit voornoemde brief van [appellant] van 20 juli 2009 blijkt dat [appellant] heeft beoogd mede een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen, nu hij zich in de brief mede keert tegen de aanpassing van de geluidzone.
Er bestaat dan ook geen grond het beroep om de door de raad gestelde reden niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat het bestemmingsplan niet voorziet in een fysieke uitbreiding van het industrieterrein of een toename van het aantal geluidgevoelige bestemmingen. Daarbij wijst hij erop dat in de toelichting staat dat het, ten behoeve van het duurzaam functioneren van het industrieterrein, noodzakelijk is dat bestaande bedrijven zich kunnen ontwikkelen en nieuwe bedrijven zich op het terrein kunnen vestigen.
2.3.1. De raad voert aan dat het bestemmingsplan niet voorziet in een geografische uitbreiding van het industrieterrein. Alleen de geluidzone rondom het industrieterrein wordt gewijzigd.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan strekt tot wijziging van de geluidzone, hetgeen de mogelijkheid geeft om het bestaande industrieterrein verder te ontwikkelen, maar niet voorziet in een geografische uitbreiding van het industrieterrein dan wel een wijziging van bestemmingen.
2.4. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor handhavend optreden tegen overschrijding van de geluidnorm van 50 dB(A) voor de nu nog buiten de geluidzone vallende woningen, in plaats van de geluidzone te verruimen.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat de inrichtingen op het gezoneerde industrieterrein slechts kunnen worden gehouden aan de voor hen individueel geldende geluidgrenswaarden op grond van een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer dan wel algemene regels als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en daarop gebaseerde maatwerkvoorschriften. Ook indien deze niet zouden worden nageleefd, brengt dit nog niet mee dat de geluidzone reeds daarom niet zou mogen worden verruimd.
2.5. [appellant] voert aan dat hij door de verruiming van de geluidzone onevenredig in zijn belangen wordt getroffen, nu de overschrijding van de geluidnorm van 50 dB(A) leidt tot geluidoverlast en daarmee zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast.
2.5.1. De raad voert aan dat is gebleken dat in de bestaande situatie niet overal aan de waarde van 50 dB(A) kan worden voldaan. Onderzocht is welke geluidruimte minimaal nodig is voor de huidige activiteiten op het industrieterrein. Deze geluidruimte is uitgangspunt geweest voor de herziening van de geluidzone. Volgens de raad is ervoor gekozen om in het belang van de bedrijven op het industrieterrein de huidige activiteiten niet in te perken en om in het belang van de bedrijven en omwonenden een zonebeheerplan vast te stellen. De afweging tussen de belangen van de bedrijven en de belangen van de omwonenden heeft geresulteerd in een geringe uitbreiding van de geluidzone.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is volgens de raad met het belang van [appellant] voldoende rekening gehouden. Door het besluit van het college van 15 september 2009 tot vaststelling van hogere grenswaarden voor onder meer de woning van [appellant] wordt de grenswaarde met slechts 2 dB(A) wordt verhoogd. Aan de binnenwaarde van 35 dB(A) kan ook voor de woning van [appellant] worden voldaan.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat is gebleken dat in de bestaande situatie niet kon worden voldaan aan de vigerende geluidzone. Gekozen is voor een aanpak waarbij het bestaande industrieterrein niet in oppervlakte wordt verruimd. Bezien is wat voor de bestaande activiteiten op het industrieterrein de minimaal benodigde geluidruimte is. De geluidvoorschriften van de meest maatgevende bedrijven zijn geactualiseerd. Tevens zijn maatwerkvoorschriften gesteld ten aanzien van bedrijven die onder algemene regels als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer vallen. Om problemen met nieuwe overschrijdingen te voorkomen is de geluidverdeling vastgelegd in een zonebeheerplan.
Zoals de Afdeling overweegt in haar uitspraak van heden in zaak nr.
200910078/1/M3is er geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet op de wijze als in zijn besluit van 15 september 2009 is geschied, toepassing heeft mogen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vast te stellen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat bij de verruiming van de geluidzone, waartoe het bestemmingsplan strekt, met het woon- en leefklimaat van [appellant] onvoldoende rekening is gehouden.
2.5.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de waarde van zijn woning zal dalen, doordat deze binnen de verruimde geluidzone komt te liggen, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich een zodanige daling daarvan zal voordoen, dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011