201004659/1/H3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van de regiopolitie Fryslân,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 april 2010 in zaak nr. 09/2482 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft de korpschef, naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] om afschriften van alle in 2007 en 2008 verleende verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen, geweigerd een aantal gegevens openbaar te maken.
Bij besluit van 7 september 2009 heeft de korpschef het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 september 2009 vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 12 mei 2009 herroepen in zoverre daarbij het verzoek van [verzoeker] om verlofnummers is afgewezen, bepaald dat de korpschef [verzoeker] de verzochte verlofnummers verstrekt en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2010.
[verzoeker] heeft de toestemming bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2010, waar uitsluitend de korpschef, vertegenwoordigd door mr. L.E. Berends, werkzaam bij de politieregio, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.2. [verzoeker] heeft verzocht om afschriften van alle in 2007 en 2008 verleende verloven tot het voorhanden hebben van een vuurwapen. De korpschef heeft een Excel bestand met informatie verstrekt maar heeft niet de verlofnummers verstrekt. Wel heeft de korpschef fictieve verlofnummers verstrekt.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de korpschef zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verlofnummers moeten worden aangemerkt als persoonsgegevens. De korpschef heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor een persoon die geen toegang heeft tot de politieregisters mogelijk is om de identiteit van een verlofhouder te achterhalen. Volgens de rechtbank heeft de korpschef de verlofnummers niet mogen weigeren openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
2.4. De korpschef betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat openbaarmaking van de unieke, aan een individuele verlofhouder gekoppelde verlofnummers met zich brengt dat de identiteit van de verlofhouder zou kunnen worden achterhaald en dus het belang bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, aan de orde is. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 24 september 2008 (zaak nr.
200800614/1). Het openbaren van de verlofnummers brengt, mede gelet op reeds openbare informatie, een zeker veiligheidsrisico met zich, aldus de korpschef.
2.4.1. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 september 2008 heeft overwogen is voor de vraag of openbaarmaking van gegevens in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob kan worden geweigerd niet bepalend of sprake is van een persoonsgegeven als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens. Bepalend is of bij openbaarmaking van een gegeven het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de orde is en zo ja, of dat belang zwaarder dient te wegen dan het belang van de openbaarheid.
2.4.2. Voorts heeft de Afdeling in genoemde uitspraak overwogen dat het in een verlof vermelde zaaknummer een uniek nummer is dat is toegekend aan een individuele verlofhouder. Dit brengt mee dat bij openbaarmaking van dit gegeven de identiteit van de verlofhouder achterhaald zou kunnen worden en dus dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verlofhouder bij openbaarmaking van dit nummer aan de orde is. Voorts was de Afdeling in die uitspraak van oordeel dat, nu het voorhanden hebben van wapens in de wet strikt is gereguleerd vanwege de gevaren die het voorhanden hebben met zich kan brengen en deze omstandigheden meebrengen dat van de wetenschap omtrent de identiteit van verlofhouders misbruik zou kunnen worden gemaakt, het aannemelijk is dat aan het openbaar maken van zaak- en wapennummer, waardoor de mogelijkheid bestaat dat verlofhouders geïdentificeerd kunnen worden, een zeker veiligheidsrisico voor de verlofhouders is verbonden.
Zoals ter zitting door de korpschef is bevestigd bestaat geen verschil tussen een zaaknummer en een verlofnummer. De korpschef heeft naar het oordeel van de Afdeling derhalve onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van 24 september 2008 openbaarmaking van de verlofnummers mogen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, gelet op het veiligheidsrisico voor de verlofhouder. Door te verwijzen naar de uitspraak van 24 september 2008 heeft de korpschef zijn weigering voldoende gemotiveerd.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 september 2009 van de korpschef alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 1 april 2010 in zaak nr. 09/2482;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011