201007203/1/H1.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D], allen wonend te [woonplaats] (hierna tezamen: [appellanten]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 15 juni 2010 in de zaken nrs. 09/3461 en 10/566 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college).
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college onder vrijstelling van het bestemmingsplan aan de gemeente bouwvergunning verleend voor het realiseren van een sporthal, de aanleg van een derde hockeyveld, een en ander met bijbehorende voorzieningen.
Bij uitspraak van 15 juni 2010 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken overgelegd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2011, waar [appellanten], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, en het college en de gemeente, vertegenwoordigd door mr. Y. Sieuwerts, ing. L.E.A. Houben en drs. L.M.P. Daemen, allen werkzaam in haar dienst, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een sporthal, de aanleg van een derde hockeyveld, een en ander met bijbehorende voorzieningen in de vorm van onder meer parkeergelegenheid, infra- en ontsluitingsstructuur en de plaatsing van een geluidsscherm. Het is gedeeltelijk in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied" en "Oost-Wijchen". Om realisering ervan toch mogelijk te maken heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend. De verleende bouwvergunning voorziet niet in de oprichting van het geluidsscherm, waarvoor vrijstelling is verleend.
2.2. Ingevolge laatst vermelde bepaling kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van het bestemmingsplan verlenen in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen, onder welke omstandigheden vooraf hun verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel gemotiveerd, waarom het te realiseren project binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied past, aldus die bepaling.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO mocht verlenen, omdat het bouwplan niet in stedelijk gebied is voorzien.
2.3.1. Bij besluit van 15 november 2005 hebben gedeputeerde staten van Gelderland in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening de "Vrijstellingenlijst ex artikel 19, tweede lid, van de WRO" (hierna: de provinciale lijst) vastgesteld, waarin categorieën van gevallen, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, zijn vervat.
In de provinciale lijst staat dat onder meer voorontwerp-bestemmingsplannen met een positief advies, als bedoeld in artikel 10 van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (hierna: het Bro) van de provinciale diensten en de VROM-inspectie, voor een bepaalde termijn basis kunnen bieden voor het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.3.2. Het bouwplan is als project opgenomen in het voorontwerp-bestemmingsplan "Campus van Wijchen aan de Oosterweg" dat is verzonden aan de provincie Gelderland en de VROM-inspectie. De Algemeen directeur van de provincie Gelderland heeft bij brief van 25 juni 2009 een positief advies, als bedoeld in artikel 10 van het Bro, gegeven en te kennen gegeven dat het voorontwerp-bestemmingsplan kan worden aangemerkt als behorende tot categorie van gevallen, als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO. De VROM-inspectie heeft dit gedaan bij brief van 30 juni 2009.
Onder deze omstandigheden mocht het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO voor het project vrijstelling verlenen. Dat in het voorontwerp-bestemmingsplan niet het volledige geluidsscherm is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. In dat plan is een geluidsscherm voorzien met een hoogte van vijf en een lengte van 100 meter, zoals in de vrijstelling van 21 juli 2009 is opgenomen. Dat op de in dat plan opgenomen tekening is vermeld dat het type en de afmetingen van het geluidsscherm nader te bepalen zijn, betekent niet dat niet het gehele project aan de provincie en de VROM-inspectie is voorgelegd. Het betoog dat het project niet is voorzien in stedelijk gebied, kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat het college daarom geen vrijstelling mocht verlenen, nu de bevoegdheid daartoe reeds op vorenvermelde grond bestond.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het voorontwerp-bestemmingsplan, dat als ruimtelijke onderbouwing van de verleende vrijstelling dient, een nader akoestisch onderzoek en een aangepast onderzoek naar lichthinder in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet ter inzage heeft gelegd. Voorts heeft zij volgens hen miskend dat het in strijd die bepaling heeft gehandeld, omdat eerst na de terinzagelegging van het ontwerpbesluit is besloten het in het project voorziene geluidsscherm, dat een hoogte heeft van vijf meter, van 50 meter te verlengen naar 100 meter.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat stukken die eerst na afloop van de terinzageleggingstermijn voor het college beschikbaar waren, waaronder het voorontwerp-bestemmingsplan en het gewijzigde akoestisch en lichtonderzoek, niet reeds met het ontwerpbesluit ter inzage konden en daarom hoefden te worden gelegd. Ook heeft het college onweersproken gesteld dat het vrijstellingsbesluit niet op andere uitgangspunten is gebaseerd dan het ontwerpbesluit, zodat belanghebbenden door het niet ter inzage leggen van die stukken niet in hun belangen zijn geschaad.
Wat betreft de wijziging van de lengte van het geluidsscherm, wordt overwogen dat die wijziging in de procedure betreffende de bouwvergunning daarvoor aan de orde kan worden gesteld.
2.5. Evenzeer faalt het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de vrijstelling verbonden voorschriften zich niet met artikel 15, derde lid, van de WRO verdragen. Ingevolge die bepaling mogen aan een vrijstelling geen andere voorwaarden worden verbonden dan ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen. De vrijstelling is nodig, omdat ingevolge de ter plaatse geldende bestemmingsplannen onder meer de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Woondoeleinden" gelden, die het realiseren van het project niet toelaten. Aan de verleende vrijstelling is als voorschrift verbonden dat na 19.00 uur geen wedstrijden op het derde hockeyveld worden gespeeld en geen reclameborden van hard materiaal rondom dat veld worden geplaatst. Deze voorschriften kunnen worden aangemerkt als opgenomen ter bescherming van de agrarische- en woonfunctie in het gebied en het woon- en leefklimaat in de omgeving.
2.6. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank hen ten onrechte niet heeft gevolgd in hun betoog dat het project in strijd is met gevoerd beleid, zoals dat is gepubliceerd in de Strategische Visie Wijchen 2025 (hierna: de strategische visie). Hiertoe stellen zij dat volgens dat beleid het gebied, waarin het project is voorzien, is aangemerkt als gebied met een hoge landschappelijke waarde en is omschreven als 'Wonen in het groen: ontwikkelen van wonen, recreatie en natte natuur - hand in hand - aan de bosrijke oostflank van Wijchen'. Volgens de strategische visie is het doel ervan dat aan de oostzijde van Wijchen woningbouw wordt gerealiseerd in groene woonmilieus en in combinatie met het versterken van hier aanwezige groen en, vooral de extensieve, recreatieve functies. Daar past het project niet bij, aldus [appellanten].
2.6.1. Ook dit betoog faalt. Het college heeft onweersproken gesteld dat deze visie een denkrichting op hoofdlijnen bevat die in nadere planologische en stedenbouwkundige studies uitgewerkt moet worden. Voorts is in de strategische visie vermeld dat het gebied, waarin het project is voorzien, in aanmerking komt voor behoud en verdere ontwikkeling van sport en recreatie. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat met het project aan de in de strategische visie omschreven ontwikkelingsrichting wordt voldaan, nu het gebied wordt ontwikkeld ten behoeve van recreatie en sport en rondom de sporthal extra groen wordt aangeplant, waarmee eventueel te vervallen groen wordt gecompenseerd. Het heeft voorts onweersproken gesteld dat de ontwikkelingsrichting voor dit gebied verder is uitgewerkt in de "Planologische studie Voorzieningencampus", de "Stedenbouwkundige studie inpassing 3e hockeyveld" en de "Planvisie - sporthal campus Oosterweg te Wijchen", de maatschappelijke noodzaak van een sporthal voortkomt uit het vervallen van een bestaande sporthal en het gebied, waarin het project is voorzien, in het bestemmingsplan "Oost Wijchen" hoofdzakelijk voor sport bestemd is. Ten aanzien van de stelling van [appellanten] dat het gebied in de strategische visie is geselecteerd als 'Wonen in het groen', wordt overwogen dat uit het bij die visie behorende kaartbeeld niet kan worden afgeleid dat het daarvan deel uitmaakt.
2.7. [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het geluidsscherm, waarop de verleende vrijstelling betrekking heeft, een onlosmakelijk onderdeel van het project vormt en hiervoor niet afzonderlijk bouwvergunning mocht worden aangevraagd. Hiertoe voeren zij aan dat dit scherm voor de ingebruikname van de sporthal en het hockeyveld nodig is. Zolang daarvoor geen in rechte onaantastbare bouwvergunning is verleend, is het project niet uitvoerbaar, omdat ter plaatse van de meest nabij gelegen woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd in verband met onaanvaardbare geluidhinder, aldus [appellanten].
2.7.1. Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat oprichting van een geluidsscherm naar zijn oordeel nodig is om in de omgeving van het te realiseren project een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Onder die omstandigheden heeft het onvoldoende gemotiveerd dat de vrijstelling en bouwvergunning voor dat project mocht worden verleend, zonder dat zekerheid bestaat dat het geluidsscherm zal worden opgericht, nu dat niet als opschortende voorwaarde aan de vrijstelling is verbonden.
2.8. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank, door hen niet te volgen in het betoog dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot vrijstelling heeft kunnen besluiten, heeft miskend dat zij verkeers- en parkeeroverlast zullen ondervinden van het gerealiseerde project en ook schaduwwerking. Verder gaat door realisering van het project de natuurlijke uitstraling van het landschap in de omgeving verloren en wordt hun uitzicht aangetast, aldus [appellanten]. Voorts is volgens hen ter plaatse van de meest nabijgelegen en ook in de toekomst voorziene woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in verband met te verwachten geluidsoverlast.
2.8.1. Ten aanzien van de gestelde verkeersoverlast heeft het college onweersproken gesteld dat de ontsluiting van het sportterrein voor het autoverkeer via het Sint Jorispad zal plaatsvinden en ontsluiting via de Valendrieseweg, waaraan [appellanten] woonachtig zijn, niet mogelijk is. Aldus is geen zodanige verkeersoverlast ter plaatse van de door hen bewoonde woningen te verwachten, dat geoordeeld moest worden dat het college in verband daarmee de vrijstelling in redelijkheid niet heeft kunnen verlenen. Voorts heeft het college onweersproken gesteld dat uit uitgevoerde schaduwberekeningen valt af te leiden dat ter hoogte van de door [appellanten] bewoonde woningen in het voor hen slechtste geval in slechts zeer beperkte mate schaduwwerking zal plaatsvinden. Wat betreft de natuurlijke uitstraling van de omgeving en het aangepaste uitzicht, geldt dat, daargelaten dat geen aanspraak op blijvend vrij uitzicht bestaat, de zichtbeperking en de aantasting van de omgeving beperkt zullen blijven doordat de bestaande groene bufferzone behouden blijft en wordt verdicht. In deze omstandigheden heeft de rechtbank derhalve terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.8.2. Voorts heeft het college onderzoek laten doen naar de ten gevolge van het gerealiseerde project in de omgeving te verwachten geluidsoverlast. Daarbij is uitgegaan van het gevoerde beleid, zoals dat is gepubliceerd in de Kadernota geluid van de gemeente Wijchen van 28 februari 2008. De rechtbank is [appellanten] terecht niet gevolgd in hun betoog dat het college zich bij het onderzoek niet heeft mogen baseren op dat beleid, maar zich had moeten baseren op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Het heeft onweersproken gesteld dat die handreiking slechts bedoeld is, voor het geval geen eigen beleid omtrent geluid wordt gevoerd. Bovendien heeft het, omdat in de Kadernota geluid geen normen voorkomen voor het maximaal toegestane geluidsniveau, aangesloten bij desbetreffende normen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
In de rapporten van de resultaten van het onderzoek van 19 november 2008 en 18 mei 2009 is geconcludeerd dat het project zonder geluidsscherm niet zonder meer inpasbaar is, omdat ter plaatse van de woningen Valendrieseweg 97 en 82, alsmede van enkele mogelijke toekomstige woningen op dat perceel, te hoge moet geluidsbelastingen worden verwacht. De te hoge geluidsniveaus worden veroorzaakt door langsrijdende personenauto's en het dichtslaan van portieren op een tweetal parkeerterreinen in de avond en nacht. Verder treden te hoge geluidsniveaus op als gevolg van hockeytraining in de avond. Uiteengezet is dat door oprichting van een geluidsscherm langs een deel van de noordelijke terreingrens, langs de Valendrieseweg, waarbij enerzijds bij de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gerealiseerd en anderzijds het gebruik van het sportcomplex niet wordt beperkt.
Verder is uiteengezet dat, indien een geluidsscherm wordt opgericht met een hoogte van vijf en een lengte van 100 meter, aan de norm van 50 dB(A) etmaalwaarde en het maximale geluidsniveau van 65 dB(A) in de avondperiode op de dichtstbij gelegen woning wordt voldaan.
2.8.3. De rechtbank heeft terecht in de door [appellanten] overgelegde rapporten van 29 januari en 17 augustus 2009 geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet op de bevindingen van het door hem uitgevoerde akoestisch onderzoek heeft mogen baseren en zich niet op grond daarvan in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, indien het in het project voorziene geluidsscherm wordt gerealiseerd, ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Wat betreft de in die rapporten naar voren gebrachte bezwaren dat in het onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met incidentele evenementen en het geluid van luidsprekers, heeft het college ter zitting uiteengezet dat grootschalige evenementen hooguit twaalf keer per jaar zullen plaatsvinden en hiervoor steeds ontheffing vereist is. Voorts is in de rapporten waarop het college zijn oordeel heeft gebaseerd uiteengezet dat, ook indien een toeslag voor tonaal geluid wordt toegepast, waaronder begrepen het tikken met een hockeystick en het geluid van een luidspreker, wordt voldaan aan de na te streven norm van 50 dB(A) etmaalwaarde.
Nu, zoals hiervoor onder 2.7.1 is overwogen, de verleende bouwvergunning niet in de oprichting van het geluidsscherm voorziet en daarvoor ten tijde van het besluit van 21 juli 2009 geen bouwvergunning was verleend, heeft het college zijn besluit om, ondanks de te verwachten geluidsoverlast van het gerealiseerde project, vrijstelling ervoor te verlenen niet toereikend gemotiveerd.
2.9. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank voorts met juistheid in het in beroep daarover aangevoerde geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college in strijd heeft gehandeld met het verbod op vooringenomenheid. Dat de gemeente op 15 juli 2009 een inspanningsverplichting is aangegaan om het bouwplan, wat betreft de lengte van het geluidsscherm, aan te passen, levert geen verboden vooringenomenheid op.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde voorts terecht evenmin grond gevonden voor het oordeel dat het project economisch niet uitvoerbaar is. Het college heeft onweersproken gesteld dat voor het project investeringsbudgetten beschikbaar zijn en daarbij rekening is gehouden met onvoorziene kosten, waaronder verbeurte van boetes bij niet nakoming van voormelde verplichting.
2.10. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de door [appellanten] in beroep aangevoerde grond dat de namens het college gedane toezegging dat tussen de te realiseren sporthal en de Valendrieseweg, waar hun woningen aan zijn gelegen, een groenstrook wordt aangelegd in het vrijstellingsbesluit ten onrechte niet is nagekomen, leidt dit niet tot het ermee beoogde doel. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat in het voorontwerp-bestemmingsplan "Campus van Wijchen aan de Oosterweg" een groenstrook als "handhaven bosplantsoen" is opgenomen.
2.11. [appellanten] betogen evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op hun beroepsgrond dat ten behoeve van de sporthal in onvoldoende parkeerruimte op eigen terrein is voorzien. Volgens het proces-verbaal van de behandeling ter zitting is deze beroepsgrond bij de rechtbank ingetrokken.
2.12. Voor zover [appellanten] ter zitting hebben beoogd te betogen dat het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand is, gelet op de kleuren van de sporthal, wordt overwogen dat dit niet bij de rechtbank is aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is om aan te nemen dat dat niet had kunnen worden aangevoerd, kan het betoog niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.13. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellanten] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit van 21 juli 2009 wegens een niet toereikende motivering vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.14. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 juni 2010 in de zaken nrs. 09/3461 en 10/566;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] in die zaken ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijchen van 21 juli 2009;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijchen tot vergoeding van bij [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.223,76 (zegge: tweeduizendtweehonderdendrieëntwintig euro en zesenzeventig centen);
VI. gelast dat de gemeente Wijchen aan [appellant A], [appellante B], [appellant C] en [appellante D] het door hen voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 374,00 (zegge: driehonderdvierenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011