201007728/1/H3.
Datum uitspraak: 23 februari 2011.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juli 2010 in zaak nr. 09/2871 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 5 maart 2009 heeft de minister geweigerd het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam in [naam] in te willigen.
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar uitsluitend de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. S.L. de Koning, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, voor zover thans van belang, kan de naam van de verzoeker, indien dit voor de inburgering van belang is, met zijn toestemming bij het besluit tot verlening van het Nederlanderschap worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit geslachtsnaamswijziging wordt de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger gewijzigd, indien de naam niet-Nederlands is en toebehoort aan personen die door naturalisatie of door het doen van een kennisgeving de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, of aan hun afstammelingen in rechte lijn; ten tijde van de naturalisatie of de kennisgeving dient de in artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap genoemde grond tot wijziging te hebben bestaan.
Ingevolge artikel 6 kan een verzoek tot geslachtsnaamswijziging dat niet op een van de voorgaande artikelen kan worden gebaseerd, worden ingewilligd, indien de verzoeker aantoont dat het achterwege blijven van de geslachtsnaamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden.
2.2. [appellant] heeft verzocht om wijziging van zijn geslachtsnaam omdat zijn achternaam Turks is maar hij van Armeense afkomst is. Zijn familie heeft onder dwang in Turkije de achternaam [appellant] aangenomen. Als gevolg van die naam bevindt zijn zoon zich in een identiteitscrisis en wordt hij gepest op school. Daarnaast heeft zijn broer jaren geleden zijn achternaam ook gewijzigd.
2.3. De minister heeft geweigerd het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn geslachtsnaam in te willigen, omdat het Besluit geslachtsnaamswijziging niet voorziet in de door hem aangevraagde geslachtsnaamswijziging. Voor een wijziging van de geslachtsnaam op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit geslachtsnaamswijziging gelezen in verbinding met artikel 12, tweede lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap is van belang dat de wijziging voor de inburgering van belang is. Dat is het geval als de bestaande naam naar Nederlandse opvattingen moeilijk uitspreekbaar, bespottelijk of onwelvoeglijk is. Voorts is niet gebleken dat de geslachtsnaam van de broer van [appellant] op grond van het Besluit geslachtsnaamswijziging is gewijzigd.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat het achterwege blijven van een wijziging van de geslachtsnaam de geestelijke of lichamelijke gezondheid van zijn minderjarige zoon zou schaden. Volgens [appellant] lijdt de gezondheid van zijn zoon wel onder de huidige geslachtsnaam, omdat hij door Turkse jongeren voor leugenaar wordt uitgemaakt als hij vertelt dat hij Armeniër is en zijn naam voorts wordt veranderd in een scheldwoord. Hij krijgt daardoor woedeaanvallen, waarvoor hij behandeld wordt. Het is voor zijn zoon erg moeilijk om voor Turk uitgemaakt te worden, aldus [appellant]. Hij vreest voor de verdere ontwikkeling van zijn zoon. [appellant] verwijst hierbij naar een verklaring van de huisarts van zijn zoon.
2.4.1. De verklaring van de huisarts die [appellant] heeft overgelegd is niet voldoende om tot het oordeel te komen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat zijn zoon schade lijdt door het niet wijzigen van zijn geslachtsnaam. De verklaring is geen onderbouwd medisch rapport waaraan een medisch onderzoek vooraf is gegaan. Ook overigens is niet gebleken dat de achternaam [appellant] op zichzelf de inburgering hindert.
2.4.2. Ter zitting van de Afdeling heeft de staatssecretaris betoogd dat alleen een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van degene wiens lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate schade zou lijden indien de geslachtsnaam niet wordt gewijzigd, kan worden ingewilligd. Indien de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de zoon van [appellant] in ernstige mate schade zou lijden als zijn geslachtsnaam niet wordt gewijzigd, zal hij zelf een verzoek tot wijziging daartoe dienen te doen krachtens artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging. Daarbij zal hij onder meer een psychiatrisch of psychologisch rapport dienen over te leggen, zo heeft de staatssecretaris ter zitting van de Afdeling betoogd. Ingeval de geslachtsnaam krachtens artikel 6 van het Besluit geslachtsnaamswijziging wordt gewijzigd, delen de overige leden van de familie niet in de wijziging, aldus de staatssecretaris. Volgens hem kan de geslachtsnaam van [appellant] dus reeds om die reden niet worden gewijzigd vanwege de mogelijke psychische problemen van zijn zoon.
Gelet op het voorgaande, faalt het betoog.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn broer jaren geleden wel zijn achternaam heeft gewijzigd en dat dit niet tijdens diens naturalisatie heeft plaatsgevonden. Hij verwijst hierbij naar de door hem overgelegde verklaring van de huisarts van zijn zoon, die tevens de huisarts van zijn broer is. Verder heeft ook zijn zwager in 1996 zijn geslachtsnaam gewijzigd terwijl hij al sinds 1978 in Nederland is. Volgens [appellant] wordt tussen Armeniërs onderscheid gemaakt door sommige wel toe te staan hun geslachtsnaam te wijzigen en andere, waaronder hem, niet, terwijl zij allemaal dezelfde problemen hebben.
2.5.1. [appellant] heeft niet met documenten aannemelijk gemaakt dat de geslachtsnaam van zijn broer is gewijzigd op dezelfde gronden en met toepassing van het Besluit geslachtsnaamswijziging. De door [appellant] overgelegde verklaring van de huisarts van zijn zoon en broer is hiervoor onvoldoende, nu daaruit niet blijkt op welke gronden de verandering van de geslachtsnaam van de broer heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de staatssecretaris gesteld dat onderzoek is gedaan naar de wijziging van de geslachtsnaam van de broer van [appellant]. Bij dat onderzoek is geen verzoek om wijziging van de geslachtsnaam van de broer van [appellant] gevonden, zodat niet is gebleken dat hij zijn geslachtsnaam heeft kunnen laten wijzigen op dezelfde grond als [appellant] dat wenst. Evenmin is komen vast te staan op welke grondslag de geslachtsnaam van de zwager van [appellant] is gewijzigd. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat andere Armeniërs onder vergelijkbare omstandigheden wel werd toegestaan de geslachtsnaam te wijzigen. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat die beroepsgrond niet slaagt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.