201011164/2/R1.
Datum uitspraak: 23 februari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Maatschappij tot beheer van de buitenplaats "Uytwijck", gevestigd te Hilversum,
verzoekster,
de raad van de gemeente Hilversum,
verweerder.
Bij besluit van 13 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Ecoducten Zwaluwenberg en N417" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Maatschappij bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de Maatschappij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 december 2010.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 februari 2011, waar de Maatschappij, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], bijgestaan door mr. S.F. Griessen, en de raad, vertegenwoordigd door S. Wiedemeijer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting de stichting Stichting Gooisch Natuurreservaat, vertegenwoordigd door drs. D. Landsmeer, werkzaam bij de stichting, het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, ing. B.J. Derix, werkzaam bij de provincie, en I. Csikós, werkzaam bij de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., en de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. N.H. Huntelaar en ing. M.W. de Haan, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt de bouw van ecoducten over de snelweg A27, de spoorlijn Utrecht-Hilversum en over de Utrechtseweg (N417) ten zuiden van Hilversum mogelijk.
2.3. De Maatschappij voert aan dat het ecoduct over de N417 uitloopt op een doodlopend terrein van ongeveer 150 hectare (de Hoorneboegse Heide), dat intensief recreatief gebruikt wordt door wandelaars, fietsers en ruiters. De Maatschappij stelt dat dieren de Noodweg niet kunnen oversteken of tegen bebouwing op verscheidene plaatsen zullen aanlopen. De Maatschappij stelt dat er geen plannen zijn om op deze knelpunten faunapassages of andere voorzieningen aan te leggen. Op deze manier zal niet de beoogde ecologische toegevoegde waarde worden gerealiseerd. Dit klemt temeer nu er in de toekomst nog meer hindernissen te verwachten zijn.
2.3.1. Ter zitting heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat door de ecoducten met elkaar te verbinden een groot natuurterrein ontstaat, mede doordat een recreatieterrein met ontsluitende wegen en speelvelden reeds geamoveerd is en ingericht is als heideterrein. De bebouwing is niet significant ten aanzien van de hoeveelheid aanwezige bebossing. De Noodweg is een stille weg, zo heeft de raad ter zitting verklaard.
2.3.2. Ter zitting is kaart- en fotomateriaal overgelegd. Gelet hierop heeft naar het oordeel van de voorzitter de Maatschappij niet aannemelijk gemaakt dat het ecoduct geen nut heeft. Hierbij betrekt de voorzitter dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de ecoducten met name bedoeld zijn voor vlinders, hagedissen, eekhoorns en boommarters.
2.4. De Maatschappij betoogt dat er nog geen sluitend budget is voor het realiseren van de ecoducten. Dit klemt temeer gezien de aangekondigde bezuinigingen, het feit dat de provincie Noord-Holland slechts voor een klein deel van de realisatiekosten van het ecoduct over de N417 garant staat en de aangevraagde Europese subsidie nog niet definitief is toegekend.
2.4.1. In het raadbesluit staat dat geen exploitatieplan is vastgesteld, nu het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd en het niet nodig is nadere eisen te stellen. In paragraaf 5.1 van de plantoelichting staat dat de aanleg van de ecoducten over de A27 en de spoorlijn zal worden gefinancierd door de initiatiefnemers, te weten Rijkswaterstaat, ProRail en de provincie Noord-Holland. De financiële haalbaarheid is gewaarborgd doordat reeds sluitende budgetten zijn gereserveerd in het Meerjarenprogramma Ontsnippering ten aanzien van het ecoduct over de A27 en de spoorlijn. Alleen het ecoduct over de Utrechtseweg behoeft nog een aanvulling op het voor dit ecoduct gereserveerde budget, aldus de plantoelichting.
Volgens de nota beantwoording zienswijzen en zoals nader door de raad toegelicht ter zitting, is een subsidieverzoek ingediend bij de Europese Unie voor de zogenoemde LIFE+subsidie van 5,2 miljoen euro voor het ecoduct over de N417. Het college van gedeputeerde staten heeft op 15 juni 2010 besloten in het kader van deze aanvraag zich garant te stellen voor 50% van 5,2 miljoen euro. Zowel de raad als het college van gedeputeerde staten heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de subsidieaanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden. De voorzitter ziet in hetgeen de Maatschappij hiertoe heeft aangevoerd vooralsnog geen reden om hieraan te twijfelen. Gelet op het voorgaande is de voorzitter vooralsnog niet overtuigd dat het plan financieel niet uitvoerbaar is.
2.5. De Maatschappij stelt dat de aanleg van de ecoducten een zeer grote aantasting in cultuurhistorische zin vormt. Verder worden ten onrechte grote delen van het bos gekapt. Onduidelijkheid bestaat of bomen zullen worden herplant. De kap van de bomen zal leiden tot extra geluidsoverlast door het verkeer van de A27 voor de omwonenden, nu de bossen een geluidsdempende functie hebben. De laatste jaren is de geluidhinder reeds aanzienlijk toegenomen. Er is ten onrechte geen geluidsonderzoek gedaan noch aangegeven of, en zo ja welke geluidwerende maatregelen worden getroffen.
2.5.1. Paragraaf 3.2 van de plantoelichting is gewijd aan cultuurhistorie.
Hierin staat vermeld dat onderzoek is gedaan naar archeologische waarden, maar dat geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid hiervan en dat geen vervolgonderzoek nodig is. Hierdoor gelden geen restricties ten aanzien van de uitvoer van de geplande werkzaamheden. De paragraaf beschrijft dat een deel van de aanlanding van de ecoducten over de A27 en spoorlijn is gelegen in een gebied met aardkundige waarden, waaromtrent overleg met de provincie heeft plaatsgevonden. Geconcludeerd wordt dat nu geen bodemroering plaatsvindt, maar alleen bodem wordt aangebracht de benodigde vergunning zal worden verkregen. De voorzitter ziet op voorhand gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de cultuurhistorische waarden niet zullen worden aangetast bij de aanleg van de ecoducten.
2.5.2. Niet in geschil is dat ten gevolge van de ecoducten bomen zullen moeten verdwijnen. De voorzitter acht het echter op voorhand niet onredelijk dat de raad hieraan in vergelijking met de met het plan te dienen doelen geen zwaar gewicht heeft toegekend.
In tegenstelling tot wat de Maatschappij betoogt is door Goudappel Coffeng een geluidsonderzoek gedaan naar de mogelijke geluidhinder als gevolg van de aanleg van een ecoduct. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport 'Ecoduct Utrechtseweg N417 nabij Hilversum akoestisch onderzoek, kenmerk NHA171/Kno/1795' van 18 januari 2008. De conclusie uit dit rapport is dat de geluidsbelastingen op de woningen in het omliggende gebied gelijk blijven of licht zullen afnemen. De verschillen in de geluidsbelastingen liggen tussen 0 en -1,2 dB. Dit is te verklaren door de (gedeeltelijke) geluidsafscherming van het verkeer op het wegdeel aan de andere kant van het ecoduct ten opzichte van het waarneempunt. Het grondlichaam (talud) en de overspanning van het ecoduct schermen die geluidsbijdrage deels af. Door het college van gedeputeerde staten is ter zitting onweersproken gesteld dat in het onderzoek is uitgegaan van een kale situatie langs de rijbaan. De Maatschappij heeft naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren.
2.6. Alternatieven die zijn aangedragen, zoals het aanleggen van een faunapassage onder de N417 en de (gedeeltelijke) ondergraving van de N417, zijn niet door de raad bezien, aldus de Maatschappij. Alterra achtte in 2005 de locatie Zwaluwenberg/Uytwijck ecologisch niet geschikt en gaf de voorkeur aan een andere locatie. Het 'Advies ecologische verbinding Zwaluwenberg' van 5 februari 2010 (hierna: het advies van 5 februari 2010), ter rechtvaardiging van de in het plan gemaakte keuze bevat volgens de Maatschappij tekortkomingen.
2.6.1. In het rapport van Projectteam Ecocorridor Hilversum-Zuid genaamd 'Afweging alternatieven ecoduct N417: maaiveld, halfverdiept en verdiept' van 14 november 2006 zijn de alternatieven van een gedeeltelijk en geheel verdiepte N417 onderzocht, maar deze bleken slecht realiseerbaar vanwege te hoge kosten, het ontstaan van een sociaal onveilige situatie en de omstandigheid dat geluiden van het verkeer het ecologisch functioneren sterk beperken. De Maatschappij heeft naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat dit rapport zodanige gebreken bevat dat de raad zich hierop niet heeft mogen baseren. Gelet op de diersoorten waarvoor de passage beoogd is heeft de raad naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid het alternatief van een faunapassage onder de N417 kunnen afwijzen.
Het advies van Alterra 'Advies aangaande de ecologische eisen die aan een ecologische verbinding bij de A27 en de spoordijk Utrecht-Hilversum kunnen worden gesteld' van 23 juni 2005 geeft de voorkeur aan de locatie Laapersbos, nu daar meer ruimte is en de mogelijkheid bestaat om het gebied 'recreatie-luw' te maken. Het advies van 5 februari 2010 geeft anders dan het advies van 2005 echter geen beperkingen aan voor de locatie Zwaluwenberg, het plangebied. De voorzitter acht de bezwaren van de Maatschappij met betrekking tot dit onderzoek, wat daar ook van zij, niet van dien aard dat in de hoofdzaak naar verwachting zal worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid van dit advies uit heeft mogen gaan.
2.7. De Maatschappij betoogt dat de maximale bouwhoogte van de ecoducten in het plan ten onrechte op 15 meter is gesteld, terwijl de Afdeling bij uitspraak van 21 januari 2010, in zaaknummer 200905760/3/R2 (aangehecht), een eerder plan heeft vernietigd, dat voorzag in onder meer de aanleg van ecoducten op dezelfde locaties. In dat plan was volgens de Maatschappij een maximale hoogte van 13,5 meter opgenomen. Daarnaast spreekt de toelichting van een maximale hoogte van 12,5 meter, aldus de Maatschappij.
2.7.1. De Afdeling heeft in de bovenvermelde uitspraak het besluit tot goedkeuring van de plandelen die zagen op de beoogde ecoducten wat betreft het plan "Buitengebied, eerste partiële herziening" vernietigd in verband met het ontbreken van relevante onderzoeken bij de terinzagelegging van het ontwerp van dat plan. De Afdeling is gelet hierop niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de zaak. Aan deze uitspraak kan dan ook volgens de voorzitter niet de betekenis worden toegekend die de Maatschappij voor ogen staat.
Ingevolge artikel 8.2, aanhef, van de regels behorende bij het voorliggende plan mag binnen de bestemming "Waarde-Ecologie", die is toegekend aan alle gronden voor de ecoducten, de bouwhoogte niet meer dan 15 meter bedragen. De raad heeft ter zitting gesteld dat is gekozen voor een uniforme bouwhoogte voor de ecoducten, gebaseerd op de benodigde hoogte boven de spoorlijn. De voorzitter acht op voorhand dit standpunt van de raad niet onredelijk. De voorzitter overweegt ten overvloede dat aan hetgeen in de plantoelichting staat geen bindende betekenis toekomt.
2.8. De Maatschappij stelt dat de voorgenomen onteigening van de gronden ten westen van de N417 ten behoeve van de verbreding van de N417 en de verlegging van de fietspaden in strijd is met de toezegging die de raad bij de nota beantwoording van het bestemmingsplan "Buitengebied, eerste partiële herziening" heeft gedaan.
2.8.1. Ter zitting is door de raad toegelicht dat voor de uitvoering van het plan geen onteigening en amovering van woningen nodig zijn. Het voorliggende plan voorziet niet in een verbreding van de N417 en de verplaatsing van de fietspaden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de herinrichting van de N417 met bijbehorende fietspaden uit veiligheidsoogpunt nodig is. Besluitvorming hierover moet nog plaatsvinden. Hiervoor zal een afzonderlijke planologische procedure worden gevolgd.
2.9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter in hetgeen de Maatschappij heeft aangevoerd vooralsnog geen aanleiding voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011