ECLI:NL:RVS:2011:BP6320

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002307/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C.J.M. Schuyt
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving gebruik perceel te Loosdrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten [appellante A] en [appellante B], samen met de besloten vennootschappen La Marina B.V. i.o. en Mulliner Projectontwikkeling B.V., tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 4 februari 2010 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 1 april 2009, waarin het bezwaar van [wederpartijen] tegen een eerdere afwijzing van handhaving werd afgewezen, vernietigd. Het college had op 4 november 2008 een verzoek van [wederpartijen] om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel te Loosdrecht afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het college binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van [appellant] e.a.

Tijdens de zitting op 1 november 2010 werd duidelijk dat de appellanten niet de eigenaren van het perceel zijn, maar dat dit in werkelijkheid [bedrijf A] en [bedrijf B] zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de foutieve aanduiding slechts een verschrijving was. Hierdoor was het belang van de appellanten niet rechtstreeks betrokken bij het besluit van 1 april 2009.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat het beroep van [appellant] e.a. tegen het besluit van 16 maart 2010 gegrond was. Dit besluit werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 2 maart 2011.

Uitspraak

201002307/1/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellante B], beide gevestigd te [plaats], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in oprichting La Marina B.V. i.o., de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mulliner Projectontwikkeling B.V., beide gevestigd te Hilversum, (hierna: [appellant] e.a),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2010 in zaak nr. 09/2065 in het geding tussen:
[wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college een verzoek van [wederpartijen] om handhavend tegen het te verwachten gebruik van het perceel [locatie] te Loosdrecht op te treden afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2009 heeft het het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 maart 2010 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank het door [wederpartijen] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellant] e.a. op straffe van een dwangsom gelast het perceel niet op de voorgenomen wijze te gebruiken.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en andere hebben een nader stuk ingediend. [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2010, waar [appellant] en andere, vertegenwoordigd door mr. B.D. Roelink, advocaat te Hoofddorp, en het college, vertegenwoordigd door Y.A.M. Ekelschot en mr. A. van Dekken, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [belanghebbende] en [wederpartijen], bijgestaan door mr. J.A. Dupree, advocaat te Utrecht, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Gebleken is dat, anders dan [appellante A], door de rechtbank tevens [bedrijf A] genoemd, [appellante B], La Marina B.V. i.o. en Mulliner Vastgoed B.V. ter zitting bij de rechtbank hebben verklaard, niet [appellante A] en [appellante B] eigenaar zijn van het perceel, maar [bedrijf A] en [bedrijf B]
[appellant] e.a. hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze foutieve aanduiding, zoals zij ter zitting van de Afdeling hebben gesteld, louter het gevolg is van een verschrijving. Beoogd exploitante La Marina B.V. i.o. kan niet als overtreder van de planvoorschriften worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat zij ten tijde van belang handelingen verrichtte ter exploitatie van de jachthaven. Onder deze omstandigheden is het belang van [appellante A], [appellante B] en La Marina B.V. i.o. niet rechtstreeks bij het besluit van 1 april 2009 betrokken. Mulliner Projectontwikkeling B.V., is geen eigenaar van het perceel en is om die reden geen belanghebbende daarbij.
2.2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.3. Op 16 maart 2010 heeft het college het door [wederpartijen] tegen het besluit van 1 april 2009 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten om handhavend tegen het voorgenomen gebruik van de jachthaven op te treden. Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met de artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht ook voorwerp te zijn van dit geding.
2.3.1. De last is opgelegd aan dezelfde vennootschappen als degene die het hoger beroep hebben ingesteld. Nu, ook ten tijde van dat besluit, geen van deze vennootschappen eigenaar, dan wel exploitant was van het perceel, is dat ten onrechte gebeurd.
2.4. Het beroep tegen dat besluit is gegrond. Het komt voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant] e.a. tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren van 16 maart 2010, kenmerk B/00145/100309/YE, gegrond;
III. vernietigt dit besluit;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wijdemeren tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid de besloten vennootschap [appellant] e.a. in verband met de behandeling van dit beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Huijben
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
313-619.