201001024/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Ugchelen, gemeente Apeldoorn,
2. [appellant sub 2], wonend te Ugchelen, gemeente Apeldoorn,
3. [appellant sub 3], wonend te Ugchelen, gemeente Apeldoorn,
4. [appellant sub 4], wonend te Hoevelaken, gemeente Nijkerk,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2009, kenmerk 2009-012617, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Apeldoorn bij besluit van 18 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Ugchelen".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 januari 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 3], en [appellant sub 4] hebben de gronden van hun beroepen aangevuld bij brieven van 25 februari 2010.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2011, waar [appellant sub 2], [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], allen vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door P. Geurts en S. Dirks-Sweeris, beiden werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de kern Ugchelen. Het plan is deels conserverend van aard en voorziet daarnaast in een aantal nieuwe ontwikkelingen.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch gebied" voor de achterzijde van het perceel aan de [locatie 1]. Hij betoogt dat ter plaatse had moeten worden voorzien in een woonbestemming ten behoeve van de bouw van één of meer woningen.
Voorts betoogt [appellant sub 1] dat het perceel in het streekplan "Gelderland 2005" (hierna: het streekplan) wordt aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Het in het streekplan opgenomen uitgangspunt van verdichting brengt volgens [appellant sub 1] met zich dat de raad in dergelijke gebieden dient mee te werken aan een verzoek een woonbestemming toe te kennen. Daarnaast betoogt hij dat een woning ter plaatse de landschappelijke waarden van het gebied niet zal aantasten. Tot slot brengt [appellant sub 1] naar voren dat het plan, voor zover dat niet voorziet in een woonbestemming voor de achterzijde van het perceel [locatie 1], in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld. In dit verband verwijst hij naar de locatie Mettaweg 4, de locatie op de hoek Hoog Buurloseweg/Veldekster en enkele locaties aan de Ugchelsegrensweg. De locaties aan de Ugchelsegrensweg zijn volgens hem ten onrechte niet in het onderhavige plan opgenomen. Tot slot betoogt [appellant sub 1] dat de gronden niet in gebruik zijn ten behoeve van agrarische doeleinden, zodat de bestemming "Agrarisch gebied" niet passend moet worden geacht.
2.3.1. Het college heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden. In het streekplan is het perceel [locatie 1] onder meer aangeduid als 'bebouwd gebied'. In een dergelijk gebied kan de raad gemotiveerd besluiten om al dan niet mee te werken aan een verzoek om een woonbestemming toe te kennen, aldus het college. In navolging van de raad heeft het college zich voorts op het standpunt gesteld dat een woning ter plaatse het open karakter van de entree van het dorp zal verstoren. Voorts heeft het college zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de locaties waar [appellant sub 1] naar verwijst niet overeenkomen met de onderhavige situatie, omdat in die gevallen sprake is van de afronding van het bebouwingslint.
2.3.2. Op de streekplankaart "Beleidskaart ruimtelijke structuur" is weergegeven dat het perceel aan de [locatie 1] deel uitmaakt van gronden die zijn aangewezen als 'Stedelijk netwerk Stedendriehoek/ WERV met bebouwd gebied 2000'. In het streekplan wordt met betrekking tot stedelijke ontwikkeling onderscheid gemaakt tussen bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing van het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied. Hiervoor is onder meer intensivering van stedelijk grondgebruik nodig. Volgens het streekplan zijn behoud van karakteristieke elementen en zorgvuldig omgaan met de ruimte daarbij evenwel van belang. Anders dan [appellant sub 1] kennelijk veronderstelt, brengt de aanduiding van het gebied als 'bestaand bebouwd gebied' in het streekplan niet met zich dat aan ieder verzoek om binnen dat gebied een woonfunctie toe te kennen zonder meer medewerking dient te worden verleend. De raad dient in voorkomende gevallen mede op basis van het gemeentelijk beleid de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een woonfunctie binnen een dergelijk gebied te beoordelen.
2.3.3. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de raad en het college zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat een woonbestemming ter plaatse niet wenselijk is, overweegt de Afdeling als volgt. Volgens de Nota "zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan Ugchelen" (hierna: de Nota zienswijzen) laat Ugchelen zich kenmerken door vrijstaande bebouwing, een groen karakter en een ruime opzet. De geleidelijke overgang van de Veluwe naar een gebied waar woningen en landschap elkaar afwisselen naar een dorp met dichtere bebouwing is kenmerkend voor Ugchelen. Er is sprake van verdunning van de bebouwing richting de randen van het dorp, waar openheid meer van belang is, zo staat vermeld in de Nota zienswijzen. Om dit open karakter te waarborgen zijn er binnen Ugchelen zeer beperkt ontwikkelingen mogelijk. Blijkens de stukken zijn voornoemde uitgangspunten doorslaggevend geweest bij de keuze van de raad om de gronden ten noorden van de woningen aan de Hoog Buurloseweg onbebouwd te laten. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat voornoemde uitgangspunten onredelijk zijn. Voorts ziet de Afdeling, mede gelet op de ligging van het perceel aan de rand van Ugchelen en gezien de omstandigheid dat aan de achterzijde van de woningen aan de Hoog Buurloseweg in het geheel geen woonbebouwing is gesitueerd, geen grond voor het oordeel dat de raad in het onderhavige geval niet van voornoemde uitgangspunten mocht uitgaan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van bestemmingen. In hetgeen [appellant sub 1] op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om aan de achterzijde van het perceel aan de [locatie 1] geen woonbestemming toe te kennen.
2.3.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met het perceel aan de Mettaweg 4 en het ongenummerde perceel op de hoek Hoog Buurloseweg/ Veldekster, ten aanzien waarvan het plan voorziet in de bouw van een nieuwe woning, stellen het college en de raad zich op het standpunt dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze woningen in aansluiting op het bebouwingslint worden gerealiseerd. Verdichting in aansluiting op het bebouwingslint heeft binnen Ugchelen de voorkeur, nu dit de stedenbouwkundige structuur versterkt, aldus de raad.
Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met een aantal locaties aan de Ugchelsegrensweg, stellen het college en de raad zich op het standpunt dat deze situaties eveneens verschillen van de aan de orde zijnde situatie, omdat deze woningen aan de rand van een bosgebied worden gerealiseerd. Langs dit deel van de Ugchelsegrensweg is thans geen bebouwing aanwezig. Om de entree naar het dorp te versterken wordt op deze locatie beperkt woningbouw mogelijk gemaakt, aldus de raad en het college.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd heeft de Afdeling er niet van kunnen overtuigen dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situaties niet overeenkomen met het perceel [locatie 1].
2.3.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de voornoemde locaties aan de Ugchelsegrensweg ten onrechte niet in het onderhavige plan zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat de raad gelet op de systematiek van de WRO in beginsel een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid sterkt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een dusdanige samenhang tussen de locaties aan de Ugchelsegrensweg en het plangebied dat deze locaties niet buiten het onderhavige plan konden worden gelaten.
2.3.6. Met betrekking tot het betoog dat de bestemming voor de achterzijde van het perceel [locatie 1] niet overeenkomstig het feitelijk gebruik is, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de plankaart is aan dit gedeelte van het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" toegekend. Ingevolge artikel 2.16, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden bestemd voor:
c. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, en paardrijden); met de daarbij behorende bouwwerken. Het begrip 'agrarisch gebruik' is in het plan niet nader gedefinieerd, zodat voor de uitleg van dit begrip dient te worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik. De gronden zijn thans in gebruik voor het weiden van paarden en pony's. Naar het oordeel van de Afdeling kan het weiden van paarden en pony's volgens het algemeen spraakgebruik worden begrepen onder agrarisch gebruik. De raad en het college hebben terecht gesteld dat de bestemming "Agrarisch gebied" het gebruik voor het weiden van paarden en pony's toestaat.
2.3.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bos en natuurgebied" voor een deel van het perceel aan de [locatie 2]. Volgens hem had aan deze gronden een woonbestemming moeten worden toegekend ten behoeve van de bouw van een tweede woning. [appellant sub 2] stelt dat dit gedeelte van het perceel niet is gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), zodat dit geen belemmering vormt voor het realiseren van een tweede woning ter plaatse. Hij betoogt voorts dat het plan, voor zover dat niet voorziet in een tweede woonbestemming op het perceel [locatie 2], is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband verwijst [appellant sub 2] naar de locatie Mettaweg 4, en enkele locaties aan de Ugchelsegrensweg. Voorts wijst hij erop dat voorafgaande aan de bestemmingsplanprocedure de toenmalige wethouder heeft toegezegd dat het plan ter plaatse in een tweede woning zou voorzien.
2.4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad op goede gronden heeft afgezien van het toekennen van een tweede woonbestemming op een gedeelte van het perceel aan de [locatie 2]. Volgens het college is het perceel gelegen binnen de EHS en is het toekennen van een nieuwe woonbestemming ter plaatse derhalve in strijd met het provinciaal beleid. Voor zover [appellant sub 2] zich beroept op het gelijkheidsbeginsel heeft het college uiteengezet dat het perceel aan de [locatie 2] niet is gelegen binnen het gebied dat op grond van het streekplan is aangeduid als 'bebouwd gebied', zodat de door [appellant sub 2] genoemde locaties in zoverre verschillen van de onderhavige situatie.
2.4.2. Blijkens de plankaart is aan de noordoostzijde van het perceel aan de [locatie 2] de bestemming "Bos en natuurgebied" toegekend. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor "Bos en natuurgebied" aangewezen gronden bestemd voor behoud, bescherming, en versterking van het bos en de natuurwaarden.
Gelet op het globale karakter en de schaalgrootte van de streekplankaart "Beleidskaart ruimtelijke structuur" en de "themakaart 17" is op grond van deze kaarten niet met zekerheid vast te stellen of het gehele perceel aan de [locatie 2] op deze kaart is aangeduid als EHS. Ter zitting heeft het college een uitsnede van de streekplankaart op perceelsniveau getoond. Uit deze kaart volgt dat het perceel [locatie 2] is gelegen binnen de EHS. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist zou zijn. In het streekplan is vermeld dat binnen de EHS de ‘nee, tenzij’-benadering geldt. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
In de Nota zienswijzen heeft de raad uiteengezet dat het perceel aan de [locatie 2] een solitair woonperceel is dat is gelegen binnen een bosperceel. Deze bosstrook vormt volgens de raad een buffer tussen de A1 en de woonbebouwing en vormt onderdeel van de bestaande groenstructuur van Ugchelen. Verdere verdichting van deze bosstrook wordt gelet hierop en gezien het feit dat het perceel is gelegen binnen de EHS door de raad en het college niet wenselijk geacht. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. In hetgeen van [appellant sub 2] op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college niet heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om geen woonbestemming toe te kennen aan het noordoostelijke deel van het perceel aan de [locatie 2].
2.4.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de locatie Mettaweg 4 en enkele locaties aan de Ugchelsegrensweg, overweegt de Afdeling dat het college en de raad zich op het standpunt hebben gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat deze locaties niet zijn gelegen binnen de EHS. Voorts betreft het volgens de raad in het onderhavige geval, in tegenstelling tot door [appellant sub 2] aangehaalde situaties, een solitair woonperceel dat onderdeel uitmaakt van de groenstructuur van Ugchelen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellant sub 2] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde locatie.
2.4.4. Over het betoog van [appellant sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat, wat er van een eventuele toezegging ook zij, in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een wethouder maar bij de raad. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
2.4.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.5. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" voor het perceel naast de [locatie 3]. Volgens hem had aan dit perceel een woonbestemming moeten worden toegekend ten behoeve van de bouw van drie tot vier woningen. In dit verband voert hij aan dat het perceel op grond van het streekplan wordt aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Het in het streekplan opgenomen uitgangspunt van verdichting brengt volgens [appellant sub 3] met zich dat ten aanzien van dergelijke gebieden de raad dient mee te werken aan een verzoek voor het toekennen van een woonbestemming. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat het perceel niet is gelegen in een landschappelijk waardevol gebied, zodat dit geen belemmering vormt voor het toekennen van een woonbestemming aan het perceel. Tot slot betoogt [appellant sub 3] dat het plan, voor zover dat niet voor ziet in een woonbestemming voor het perceel naast het perceel [locatie 3], is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst hij op de locatie Mettaweg 4, en enkele locaties aan de Ugchelsegrensweg.
2.5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de raad op goede gronden heeft afgezien van het toekennen van een woonbestemming ter plaatse. De omstandigheid dat het perceel in het streekplan is aangeduid als bestaand bebouwd gebied brengt niet met zich dat de raad zonder meer aan het verzoek om een woonbestemming dient mee te werken. Voorts verschillen de locaties waar [appellant sub 3] op wijst volgens het college van de onderhavige.
2.5.2. Aan het perceel aan de oostzijde van het perceel [locatie 3] is de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" en de nadere aanduiding 'open enk' toegekend. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de voor agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarisch gebruik met dien verstande dat een gebruik als intensieve veehouderij niet is toegestaan;
g. recreatief medegebruik (wandelen, fietsen en paardrijden); behoud, herstel en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden, waaronder begrepen 'open enk' waar dit op de plankaart staat aangegeven.
Op de streekplankaart "Beleidskaart ruimtelijke structuur" is weergegeven dat het perceel deel uitmaakt van gronden die zijn aangewezen als 'Stedelijk netwerk Stedendriehoek/ WERV met bebouwd gebied 2000'. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen onder 2.3.2. brengt de aanduiding van het gebied als 'bestaand bebouwd gebied' in het streekplan niet met zich dat aan ieder verzoek om binnen dat gebied een woonfunctie toe te kennen zonder meer medewerking dient te worden verleend. De raad dient in voorkomende gevallen mede op basis van het gemeentelijk beleid de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een woonfunctie binnen een dergelijk gebied te beoordelen.
2.5.3. Blijkens de plantoelichting is behoud van de groenstructuur binnen het plangebied van belang. Binnen het plangebied zijn verscheidene open ruimten aanwezig die veelal het restant vormen van open enken. Deze ruimten zijn karakteristiek voor Ugchelen en hebben een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische waarde, zo staat in de plantoelichting vermeld. Voorts volgt uit de Nota zienswijzen dat de enk waarvan het perceel onderdeel uitmaakt staat aangegeven als gebied met hoge attentiewaarde. Gelet hierop is aan dit gebied de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" en de nadere aanduiding 'open enk' toegekend. In de Nota zienswijzen heeft de raad uiteengezet dat in Ugchelen woningbouw binnen deze gebieden niet wenselijk wordt geacht. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. In hetgeen [appellant sub 3] op dit punt heeft aangevoerd ziet de Afdeling, gezien de ligging van het perceel in de open enk, geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad aan het perceel aan de oostzijde van het perceel [locatie 3] geen woonbestemming toe te kennen.
2.5.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 3] gemaakte vergelijking met de locatie aan de Mettaweg 4 en de locaties aan de Ugchelsegrensweg, ten aanzien waarvan het plan voorziet in woningbouw, overweegt de Afdeling dat het college en de raad zich op het standpunt hebben gesteld dat deze situaties verschillen van de situatie aan de [locatie 3]. Deze percelen zijn niet gelegen binnen een waardevolle open enk. Daarnaast zullen de voorziene woningen aan de Ugchelsegrensweg aan de rand van het bosgebied worden gerealiseerd. Langs dit deel van de Ugchelsegrensweg is thans geen bebouwing aanwezig. Om de entree naar het dorp te versterken wordt op deze locatie beperkt woningbouw mogelijk gemaakt, aldus de raad en het college. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellant sub 3] genoemde situaties niet overeenkomen met de situatie aan de [locatie 3].
2.5.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.6. [appellant sub 4] kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor het perceel aan de [locatie 4]. Volgens hem had aan dit perceel een woonbestemming moeten worden toegekend. In dit verband betoogt hij dat de raad en het college zich ten onrechte op het standpunt stellen dat de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) een belemmering vormt voor het realiseren van een woning ter plaatse. Indien de raad meewerkt aan de gewenste functieverandering treedt een planologische verbetering op, aldus [appellant sub 4]. Tot slot betoogt hij dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat ten aanzien van de locatie Mettaweg 4 wel medewerking wordt verleend aan een woonbestemming, terwijl volgens [appellant sub 4] ter plaatse niet aan de normen van de Wgh wordt voldaan.
2.6.1. Het college heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat een woonbestemming voor het perceel [locatie 4] gelet op de geluidbelasting niet wenselijk is. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat voor de woning geen hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld, omdat niet kan worden voldaan aan de gemeentelijke criteria voor het verlenen van hogere grenswaarden zoals opgenomen in "Beleidsregel Hogere Waarden Wet geluidhinder".
2.6.2. Blijkens de plankaart is aan het perceel [locatie 4] de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding 'milieuzone 1' toegekend. Ingevolge artikel 2.8, eerste lid van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, daarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone 1' bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in milieucategorie 1, zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende lijst van toegelaten bedrijfstypen.
2.6.3. Ten behoeve van het voornemen van [appellant sub 4] op het perceel [locatie 4] een woning te realiseren is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting van de omliggende wegen. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Nieuwe woning aan de [locatie 4] te Ugchelen" van 5 oktober 2006 (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het realiseren van een woning ter plaatse in beginsel mogelijk is. Weliswaar wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden, maar indien maatregelen worden getroffen zal de geluidbelasting van de woning maximaal 55 dB(A) bedragen en kunnen hogere grenswaarden worden vastgesteld, zo staat in het akoestisch onderzoek vermeld. Hiertoe dient de noordgevel van de woning te worden uitgevoerd als dove gevel. Daarnaast dient ter plaatse een geluidscherm te worden gerealiseerd. Dit geluidscherm kan volgens het akoestisch onderzoek door verplaatsing van het kantoorgebouw worden gerealiseerd.
2.6.4. In de "Beleidsregel Hogere Waarden Wet geluidhinder" zijn de ontheffingcriteria voor het vaststellen van hogere grenswaarden voor de gemeente Apeldoorn opgenomen. Voor nieuw te bouwen woningen buiten de bebouwde kom vindt de vaststelling van hogere grenswaarden slechts toepassing indien het woningen betreft, die
-verspreid gesitueerd worden, of
-ter plaatse noodzakelijk zijn om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid, of
- door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen, of
- ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing.
2.6.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mede gelet op de resultaten van het akoestisch onderzoek de keuze om aan het perceel [locatie 4] geen woonbestemming toe te kennen onvoldoende onderbouwd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom geen hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld voor de door [appellant sub 4] gewenste woning. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 4] beoogde woning niet als een verspreid gesitueerde woning als bedoeld in de "Beleidsregel Hogere Waarden Wet geluidhinder" kan worden aangemerkt. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de toelichting bij de "Beleidsregel Hogere Waarden Wet geluidhinder" is opgenomen dat een woning onder meer als verspreid gesitueerd kan worden aangemerkt indien de woning langs een invalsroute is gelegen en de afstand van de woning tot de weg minimaal die van bestaande woningen in de directe omgeving is. Gelet op het voorgaande is het plan in zoverre niet zorgvuldig voorbereid en berust het plan op dit punt niet op een deugdelijke motivering. Overigens heeft de raad zich in de Nota zienswijzen op het standpunt gesteld dat een woonbestemming voor het perceel in planologisch opzicht een verbetering zou vormen ten opzichte van de in het plan opgenomen bedrijfsbestemming.
2.6.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel aan de [locatie 4] is vastgesteld in strijd met het bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb en op dit punt niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren heeft het college gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande voorts aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel aan de [locatie 4]. Daarnaast ziet de Afdeling aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb de raad op te dragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw vaststellingsbesluit te nemen voor voornoemd perceel. De voorbereiding van dat besluit behoeft niet met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb te geschieden. Dit betekent dat de raad in dit geval overeenkomstig artikel 25 van de WRO het bestemmingsplan voor dit perceel opnieuw kan vaststellen, zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd. De raad dient de reeds tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen, voor zover die betrekking hebben op voornoemd perceel, bij dat vaststellingsbesluit te betrekken. Nu het ontwerpbestemmingsplan voor 1 juli 2008 ter inzage is gelegd, behoeft het vast te stellen bestemmingsplan bovendien de goedkeuring van het college. In het belang van partijen zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen de raad een besluit tot vaststelling dient te nemen.
2.6.7. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen [appellant sub 4] voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking meer.
2.7. Ten aanzien van [appellant sub 4] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 november 2009, kenmerk 2009-012617, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie 4];
III. onthoudt goedkeuring aan het onder II. genoemde plandeel;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het onder II. genoemde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Apeldoorn op om binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin onder 2.6.6 is overwogen een nieuw bestemmingsplan voor het onder II. genoemde plandeel vast te stellen;
VI. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 1] en [appellant sub 3] ongegrond;
VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 4] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 904,21 (zegge: negenhonderdvier euro en eenentwintig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellant sub 4] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011