ECLI:NL:RVS:2011:BP6349

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007183/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A.A. van Roessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom voor illegaal geplaatste hekwerken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard. De appellant, wonend in de gemeente Bloemendaal, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal, dat hem gelastte om illegaal geplaatste hekwerken op zijn percelen te verwijderen of in hoogte te verlagen. Het college had op 29 april 2008 een last onder dwangsom opgelegd, waarbij een dwangsom van € 340,00 per dag of dagdeel werd opgelegd, met een maximum van € 11.800,00. De rechtbank oordeelde dat het college de last voldoende zorgvuldig had voorbereid en gemotiveerd, en dat de hoogte van de dwangsom niet onredelijk was.

De appellant betoogde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het college onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie ter plaatse en dat zijn verzoek om handhaving betrekking had op meer hekwerken dan waarvoor de last was opgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college zich op grond van het verzoek om handhaving mocht beperken tot de twee hekwerken die aan de omschrijving voldeden. De Afdeling bevestigde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding stond tot het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de aangevallen uitspraak bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 2 maart 2011.

Uitspraak

201007183/1/H1.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bloemendaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 juni 2010 in
zaak nr. 09-3010 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het college [belanghebbende] gelast de illegaal geplaatste hekwerken op de percelen [locaties] te [plaats] te verwijderen dan wel in hoogte terug te brengen tot, gemeten uit de voet, ten hoogste 1 m, onder verbeurte van een dwangsom van € 340,00 per dag of dagdeel met een maximum van € 11.800,00.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de last gewijzigd in die zin dat de last ziet op de hekwerken zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde tekening.
Bij uitspraak van 14 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd mr. M.L.M. Frantzen, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, werkzaam bij het college, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. D.M.C. Schuurmans, advocaat te Voorburg, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het in bezwaar gehandhaafde besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. Daartoe voert hij aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie ter plaatse en dat zijn verzoek tot handhaving betrekking heeft op meer hekwerken op de percelen dan waarvoor het college de last heeft opgelegd.
2.1.1. Het verzoek om handhaving van 20 december 2005 ziet op het verwijderen van illegale hekwerken voorzien van gaas met een hoogte van ongeveer 2,30 m, die onder meer uit veiligheidsoogpunt dwars door het hele Reijgersbos zijn geplaatst. Het college heeft naar aanleiding van dit verzoek handhavend opgetreden tegen twee hekwerken met een lengte van 31 m en 50 m die aan deze omschrijving voldoen en die voorts ten tijde van belang zonder bouwvergunning op de percelen zijn geplaatst. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college zich op grond van dit verzoek om handhaving mocht beperken tot de hiervoor genoemde hekwerken. Dat zou anders zijn als [appellant] concreet kon aanwijzen op welke andere hekwerken het verzoek betrekking had. Daarin is hij niet geslaagd. Voor zover [appellant] heeft verwezen naar een kaart van het college waarop hij meer dan vorenbedoelde twee hekwerken heeft ingetekend, wordt overwogen dat die kaart door hem niet als stuk in het dossier is ingebracht en dat het college en [belanghebbende] ter zitting hebben bestreden dat [appellant] andere hekwerken op een dergelijke kaart heeft ingetekend.
Het betoog faalt.
2.2. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), dient de vastgestelde dwangsom in redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de hoogte van de dwangsom niet onredelijk is.
2.2.2. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 november 2007 in zaak nr.
200701534/1), heeft het opleggen van een dwangsom tot doel de overtreder te bewegen tot naleving van de hem opgelegde last, waarbij het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding moet staan tot het geschonden belang. Bij het opleggen van een last onder dwangsom bestaat geen aanleiding voor een indringende toetsing aan de evenredigheidsmaatstaf die in artikel 3:4 van de Awb besloten ligt, ook niet wat de toetsing betreft van de hoogte van het bedrag waarop de dwangsom is vastgesteld. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom in redelijkheid de door [belanghebbende] geraamde bouwkosten heeft kunnen betrekken. Niet staande kan worden gehouden dat de dwangsom van € 340,00 per dag of dagdeel met een maximum van € 11.800,00 voor het zonder bouwvergunning plaatsen van twee hekwerken op de percelen, zodanig onevenwichtig is dat moet worden geoordeeld dat het college daar in redelijkheid niet toe heeft kunnen besluiten.
2.3. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift verder aangegeven dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. Op de daarin genoemde gronden is de rechtbank in de overwegingen van de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
414-672.